extra MO Flashcards

1
Q

McGraw ontwikkeling stages:

A
  1. De reflexen zijn aanwezig bij de pasgeboren baby
    a. De stapreactie is aanwezig bij de geboren, dit zou komen door de controle door subcorticale netwerken
  2. Inhibitiefase: Het CSZ ontwikkeld voldoende om primitieve reflexen te inhiberen
    a. Door rijping van corticale netwerken wordt de activiteit van de subcorticale netwerken afgeremd
  3. Het CZS gaat nu meer uit van vrijwillige bewegingscontrole
    a. Corticale controle over beenbewegingen
  4. De vroege reflexen integreren in grotere bewegingspatronen
    a. Het ontstaan van zelfstandig lopen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

● Uitleggen hoe Gesell individuele verschillen in ontwikkeling verklaarde

A
  • Baby’s zijn vanaf de geboorte al een individu. Er ontstaat stabiele en blijvende persoonlijke eigenschappen, rijping van mentale vaardigheden en karakter en fysieke groei. Individuele verschillen zijn net zoveel deel van een organisme als fysieke groei.
  • Kinderen hebben aangeboren en vooraf ingestelde individuele ontwikkelingstrajecten en de biologische individualiteit die afhangen van hun leeftijd. Dit is te zijn in fysieke vaardigheden, cognitief vermogen en temperament.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

● Wat volgens Gesell de rol van ouders, leraren e.d. was in de ontwikkeling van kinderen

A
  • Familie en maatschappij moeten kinderen een omgeving bieden waardoor de groeipotentie van elk kind volledig en optimaal gerealiseerd kan worden
  • De omgeving moet worden aangepast aan de capaciteiten van een kind
    ○ Kinderen met een achterstand moeten in een ondersteunende omgeving terecht komen
    ○ Kinderen met een voorsprong moeten oppassen voor een gebalanceerde ontwikkeling
  • Geen enkel kind moet taken krijgen die te moeilijk zijn voor hem of haar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

● Op welke wijze Gesell motorische ontwikkeling van kinderen onderzocht (‘behavioral interview’, tweelingstudies)

A
  • Kinderen kregen bekende voorwerpen aangeboden, met de hoop dat ze deze gingen onderzoeken. Ze werden meerdere malen gepresenteerd op verschillende leeftijd, waarbij werd aangenomen dat kinderen zo op de stimuli zouden reageren zoals hoort bij hun ontwikkelingsniveau.
  • Het geobserveerde gedrag werd beschreven → 58 stadia van grijpen
  • Het gedragsinterview was ontwikkeld om actieve reacties te promoten die een weerspiegeling zijn van de competentie van een kind.
  • Gesell gaf 1 tweeling van een 1-eiige tweeling training in een specifieke taak (bv traplopen) en vergeleek het daarna met het gedragspatroon van de ander. Ze lieten hierbij hetzelfde niveau van ontwikkeling zien, ondanks het verschil in training.

● Te beschrijven hoe Gesell’s werk het denken over motorische ontwikkeling heeft beinvloedt

  • Van beschrijven (wat is) naar voorschrijven (wat moet) → ontwikkelingsnormen
  • Door deze ontwikkelingsnormen was er eerder ongerustheid bij ouders als de ontwikkeling niet precies ging zoals Gesell zei dat het moest gaan.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

● Sterktes en zwaktes te noemen m.b.t. het werk van Gesell

A

Sterke punten:

  • Veel elementen van de rijpingstheorie komen terug in recentere theorieën
  • Normering mijlpalen en test spelen een grote rol in de praktijk van (para-)medische diagnostiek

Zwakke punten:

  • Gesell zocht heel erg zijn doelgroep uit (hogere milieus)
  • Het was de maatstaf voor hoe ontwikkeling zou lopen, anders was er iets mis
  • In zijn werken was er nogal vaak sprake van tegenspraak → contrasten en contradicties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

● Toe te lichten dat en hoe groeicurves van verschillende delen/weefsels van het lichaam verschillen

A
  • Brein en hoofd: vooral aan het begin → 90% als je 6/7 bent
  • Algemene groei: nog niet op 50% bij 6 jaar
  • Voortplantingssysteem: langzaam tot pubertijd
  • Lymfesysteem: groeit veel tijdens puberteit, neemt daarna weer af
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

● Uitleggen hoe de mate van individuele biologische rijping wordt vastgesteld

A

Biologische rijping → wordt gemeten door botrijping van een individu. Er worden foto’s gemaakt, meestal van de hand/pols, om te kijken hoever de groeischijven zijn dichtgegroeid. Hier zijn standaarden voor bepaald en dit kunnen ze vergelijken met de chronologische leeftijd.
Meisjes zijn eerder volgroeid dan jongens, zij zitten op zo’n 80% van de skeletleeftijd van meisjes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

● In grote lijnen te vertellen hoe de hersenen veranderen (remodellering neuronen, myelinisatie, hersenvolume, neuronen in de cortex, lateralisatie hemisferen) tijdens de ontwikkeling

A

Remodellering neuronen:
- Neurale ontwikkeling vindt plaats door verwijdering van overtollige cellen en het remodelleren van nieuwe cellen. de meeste cellen in het ZS beginnen vaak op een andere plek dan waar ze vaak eindigen.
- Grote neuronen worden eerder gemaakt dan kleine neuronen
Myelinisatie
- Voor myelinisatie is de overdrachtssnelheid van neuronen lager. Myeliniseren begint 5-6 maanden voor de geboorte, zowel motorische als sensorische neuronen.
- Myelinisatie vindt ook nog steeds plaats tijdens de pubertijd.
- Myelinisatie vindt plaats van caudaal naar rostraal.
Hersenvolume
- Bij de geboorte is het gewicht van het brein ongeveer 25% van het volwassen brein, 50% bij 6 maanden, 75% bij 2,5 jaar en 90% bij 5 jaar. Het lichaam groeit minder snel
- De onderdelen van het brein groeien op verschillende snelheden en bereiken op verschillende momenten hun maximaal
Neuronen in de cortex
- Primaire motorische en sensorische gebieden ontwikkelen als eerst (waarneming en beweging) en zijn bij 2 jaar redelijk goed ontwikkeld.
- In het 1e levensjaar ontwikkelen de parietaal- en Frontaalkwab snel, in het 2e levensjaar groeien de temporaal- en Occipitaalkwab snel. Het brein blijt zich ontwikkelen tot minimaal 18 jaar.
Laterale hemisferen
- Er is funciedifereniaie tussen de beide hemisferen. Tijdens het leren van vaardigheden gebruiken kinderen beide zijden van de hersenen. De voorkeurshand wordt gekozen tussen 3 en 6 jaar, de andere zijde van het brein wordt dan onderdrukt. Dit is volledig volbracht tussen de 10 en 12 jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

● Uitleggen wat Piaget verstaat onder een schema;

A
  • Een schema is een structuur die kennis bevat en die ontwikkelt door assimilatie en accommodatie. Het is een samenhangend, herhaalbare reeks handelingen, die componenten van acties bezitten en nauw met elkaar verbonden zijn.
  • Schema’s kunnen worden gebruikt voor het begrijpen van en reageren op situaties
  • Bij de geboorte zijn een klein aantal schema’s aanwezig (reflexen). Door exploreren, experimenteren en zo dus ervaring op te doen wordt geleerd en worden schema’s uitgebreid en nuttiger.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

● De waarde van Piaget’s ontwikkelingstheorie te schetsen

A
  • Veel van Piaget’s ontdekkingen worden gebruikt om het onderwijs in te richten
    ○ Piaget stelt dat spelen erg belangrijk is
    ○ Piaget laat zien wat en op welke manier een kind moet leren
  • De proeven die piaget heeft gedaan geeft inzicht in hoe kinderen de wereld moeten zien
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

● Kritische kanttenkeningen te plaatsen bij de ontwikkelingstheorie van Jean Piaget.

A
  • De theorie is weinig verklarend → welk mechanisme is nou verantwoordelijk voor wat?
  • Kinderen met motorische beperkingen zijn in staat om abstract te denken
  • Onderschatting van de competentie van kinderen
    ○ Gedrag is eerder op te roepen dan beschreven
    ○ Proeven zijn aan het leren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

werkgeheugen ontwikkeld over de leeftijd:

A

phonological loop: jongen onthouden geen woorden als ze visueel worden laten zien, oudere wel
jonge kinderen slaan visuele info op, maar doen er niks mee totdat ze ouder worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

locomotie levert een belangrijke bijdrage aan het begrijpen van spatiele relatie omdat:

A
  1. verschijn van ego naar allocentrische coderingspstrategieen
  2. nieuwe aandachtstrategieen en verbeterde discriminatie van taakrenevante informatie
  3. verbetering in middel-doelgedrag en grotere tolerantie van vertragingen bij het bereiken van doel
  4. verfijnd begrip van de bedoeling van anderen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

waarom veroorzaak locomotief juist ene cassade aan ontwikkeling ?

A

verminderde mobiliteit zal de cognitieve stoornissen zeer waarschijnlijk verergeren omdat het de interactie met de omgeving waarvan bekend is dat deze structurele en functionele verandering in de hersenen aanstuurt, beperkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

peak height velocity =

A

moment waarop groeisnelheid het hoogst is, specifiek op pubertijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

verantwoordelijk voor verandering volgens verschillende benadering:

A

ITB: CZS als controller. topdown.
Rijping: DNA. nieuwheid is gepredetermineerd.
EP: relatie tussen kind en omgeving. ontdekken en steeds nauwkeuriger waarnemen van affordances. calibratie en convergentie.
DST: kind als complex dynamisch systeem. ontwikkeling vindt plaats door samenspel factoren (landschap en TGNS)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

verschillende benaderingen bijdragen aan beschrijven en of verklaren motorisch ontwikkeling

A

nativisme en ineractionisme vooral beschrijvend. ITB = beschrijvend en verklarend: CZS als communatiekanal van de informatie. DTS verklaart de regulatie van ontwikkeling door een interactie van factoren. EP verklaar door de interactie van kind en omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat ontwikkeling kenmerkt volgens de ITB benadering?

A

kind als verwerker van info, motorisch mijlpalen spelen hierbij een rol. CZS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

volwassen vs kinderen aandacht

A

volwassen kunnen aandacht beter richten op wat belangrijk is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wickets en benel. waardoor kinderen in de loop van hun ontwikkeling meer info tegelijkertijd verwerken:

A
  1. automatisering
  2. structurele toename in capaciteit
  3. functionele differentiatie: als er meer van 1 capaciteit is
  4. aandacht voor inzetvaardigheden: het gebruik van strategieën
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

respons time:

A

stimulus tot einde beweging

22
Q

reaction time:

A

TIJD VAN HET UITZDENDEN VAN HET SIGNAAL TOT REACTIE

23
Q

movement time:

A

tijd voor beweging afmaken

24
Q

respons time=

A

reaction + movement time

25
Q

hoe geselll individuele verschillen in ontwikkeling verklaarde:

A

karakteristieke paden van fysieke groei, instabiele en blijven persoonlijkheifskernmekren. plasticiteit zijn bepaald genetisch maar hebben grenzen

26
Q

individuele biologische rijping wordt vastgelegd

A

niet kijken naar leeftijd, maar naar skeletleeftijd of groeipiek

27
Q

waarom 5-7 jaar grote veranderingen plaatsvinden in motorische ontwikkeling

A

er vindt verschuiving plaats van pre-operationeel en egocentrisch naar concreet en meer allocentrisvh. meer in strategieën denken dna doel

28
Q

wat is volgens Piaget ontwikkeling

A

discontinue en formalistisch

29
Q

de waarde van piaget

A

onze kennis over cognitieve ontwikelling vergroot. communiceren en begrijpen van kinderen vergroot

30
Q

hoe sluit bergmetafoor aan op emprisime en nativssme

A

fase 1 = nativisme door genetische input

empirisme door dar de omgeving en oefening een rol speelt bij ontwikkelen tot een specialisatie

31
Q

pRechtl bewegingen:

A

writhing: kronkelt bewegingen, kleine amplitude en snelheid , soms groot en snel
fidgety: onrustige bewegingen, circa kruulaire bewegingen met kleine amplitude en matige snelheid, continu aanwezig
voluntary: vrijwillige bewegingen

32
Q

welke constraints van belang zijn in de ontwikkeling van kruipen naar lopen

A

biomechanisch: beenvet en spiermassa, sterk genoeg zijn om balans te houden
neurale rijping: corticale controle
ervaring: tijdens ondersteuning wordt de been en romp kracht verbeterd

33
Q

Shirley ontwikkeling tot en van lopen

A
  1. baby kloppen zachte pseudostapjes door ondersteuning
  2. staan met ondersteuning: belangrijkste
  3. lopen met begeleiding
  4. allen lopen
34
Q

wat met name verantwoordelijk is voor motorische ontwikkeling 2-7 jasar

A

kind door ervaring leert aan te passen aan de besprekingen van de omgeving, taak en persoon.
visueel-perceptuele informatiekoppeling

35
Q

dat kinderen niet leren bolgas het traditionele model. van fitis en psner

A

kinderen leren door oefening en ervaring om beweging te automatiseren. hebben bepreekte verbale processen en is dus onwaarschijnlijk dat ze in de eerste fase afhankelijk zijn van expliciete info

36
Q

welke kansen foutloos leren biedt in motorisch leerproces

A

werkgeheugen heeft kleine capaciteit bij kinderen, door foutloos leren kan de betrokken Heid van WG verminderen en daardoor impliciet leren uitlokken

37
Q

structurele veranderingen:

A

zodat structuur verandert, wat je ziet

38
Q

functionele verandering:

A

zodat er meer of anders dingen gedaan kunnen worden, vooral interne processen

39
Q

nativisme en stapreactie

A

eerst is er een subcorticale sturing van stalreactie, vind er subcorticale inhibitie plaats voor vrijwillig stappen

40
Q

DST en stapreactie

A

eerst zijn er aangeboren reflexen, door samenspel factoren verdwijnen (beenmassa /spierkracht), hiddern skill, multicausuaal

41
Q

inzichten van Bernstein op gespannen voet met nativisme:

A

Bernstein: exploratie in omgeving, zelforganiserend systeem , nativisme: rijping

42
Q

Bernstein en multicausaal

A

ja, omgeving, taak en persoon

43
Q

kenmerken motor abilitu DST

A

geprefereerde periode: gedrag ritmisch van aard

44
Q

thesen relatie legde tussen motorisch ontwikkeling en TNGS

A

door ervaring kan de verbinding tussen neuronen sterker worden. re-enerty: overlappende patronen van verbindingen tussen cellen en groepen. door ervaring en oefening kunnennieue verbindingen ontstaan of bestaat verbindingen sterk worden dmv exploratie en selectie (plasticiteit)

45
Q

TGNS EP en DST

A

DST: beide ontwikkeling door zelforganisatie van het systeem en multicausaal
EP: er komt koppeling tussen motoriek en sensoriek

46
Q

vangen verklaard uit Bernstein:

A
  1. freezing vrijheidsgraden –> koppeling van info en actie, beweging afgestemd op info
  2. freeing van vrijheidsgraden –> flexibiliteit van beweger, verschillende omstandigheden
  3. exploiting van dofs: info die is afgestemd op ene ebweging in andere gebruikt kan worden
47
Q

wel en niet verantwoordelijk bij hoogte ansgt

A

wel: locomotoriscge ervaring en visuele proprioceptie. visuele proprioceptie zorgt het meeste er voor. vooral hoduginsstabiliteit.
niet: diepte perceptie, angst, sociale verwijzingen, het doorzichtige glas

48
Q

spaties en locomotorisch

A

meer onderzoek
Piaget: van ego naar allo
Campos: kinderen met meer locomotorisch ervaring oplettender en minder afgeleid bij het uitvoeren van spatiele taken

49
Q

kinderen in staat tot waarneming van affordacnes

A

afhankelijk van omgeving en individu. onderscheid mogelijk en onmogelijk. veranderen continu

50
Q

factoren leren waarnemen affordances

A

exploratie
leeftijd voor nauwkeurigere perceptie
interactie omgeving organisme en taak verandert waardoor nauwkeuriger wordt

51
Q

locomotie een affordances

A

meer locomotief ervaring is beter inschatten hellingen. vaardigheidsafhankelijk. er is geen transfer in affordancewaarneming van kruipen naar lopen

wel: loco en houdingscontrole
niet: eigenschappen ervaring