Kritiek op Descartes Flashcards
Wat deed Descartes alvorens hij zijn Meditaties presenteerde?
Descartes stuurde de Meditaties naar de Fransman Mersen. Mersen had een enorm netwerk binnen Europa. Descartes wilde dat Mersen tegenwerpingen ging verzamelen. Er zijn zeven sets van tegenwerpingen. Sommige zijn van Mersen zelf, andere van andere filosofen en sommige zijn anoniem.
Welke tegenwerping krijgt Descartes over zijn twijfel?
Op het moment dat je zo radicaal gaat twijfelen, dan is er no way back meer.
Welke tegenwerping krijgt Descartes over zijn ‘titel’ als vader van de metafysica?
Descartes claimt de vader van de metafysica te zijn. Er zijn echter veel elementen in de Meditaties die Descartes heeft overgenomen. Zo zijn het twijfelexperiment en het droomargument niet van hem. Zijn cogitoargument: ik twijfel, ik ben is van Augustines en zijn godsbewijs is van iemand anders.
Welke tegenwerping heeft te maken met het idee van God?
Wat als ik in mijn geest geen idee van God vind? Heeft iedereen wel een idee van God? Als je een idee ergens van hebt bestaat het volgens Descartes. Maar als ik een idee van God heb, heb ik geen bewijs dat het een idee van God is. Ik heb geen bewijs dat God dat idee in mij geplant heeft.
Welke tegenwerping krijgt Descartes over zijn waarheidscriterium?
Pas op het moment dat Descartes weet dat God bestaat kan hij een waarheidscriterium opstellen, maar dat heeft hij al van tevoren gedaan. Kun je het idee van God bewijzen voordat je een waarheidscriterium hebt? Het godsbewijs veronderstelt een waarheidscriterium, maar het godsbewijs is zelf nodig om een waarheidscriterium op te stellen.
Welke vraag krijgt Descartes over helder en welonderscheiden ideeën?
Hoe herken ik heldere en welonderscheiden ideeën? Hoe weet ik wanneer een idee helder en welonderscheiden is?
Welke kritiek krijgt het cogitoargument?
Het zou een cirkelredenering zijn.
Welke tegenwerping krijgt Descartes over de externe wereld?
Hoe weet ik of de externe objecten en de externe wereld overeenkomen met mijn ideeën. Er is geen manier om te weten dat ze overeenkomen als ik veronderstel dat ik slechts toegang heb tot mijn eigen ideeën en niet tot de externe wereld. Ik kan nooit de bioscoop van mijn eigen bewustzijn verlaten (Dennett).
Welke kritiek krijgt Descartes over de immateriële substantie?
Er zijn mensen die beweren dat het onmogelijk is voor een immateriële substantie om te bestaan. Ik weet niet wat een immateriële substantie is, want ik heb er geen ideeën over. Ideeën komen voort uit de ervaringen, dus ik kan geen beeld vormen van een substantie die niet materieel is. Het is niet tastbaar en onvoorspelbaar (Hobbes).
Welke kritiek heeft betrekking tot de tweede meditatie?
Waarom kun je concluderen dat je een denkend ding bent? Waarom ben je geen denkend lichaam? Hoe weet je dat je denken niet op je lichaam berust. Hoe kom je tot die conclusie?
Waar was de principia van Descartes voor bedoelt?
Als handboek voor universiteiten. Hij hoopte dat zijn curriculum werd overgenomen en ari weg kon. Het eerste deel is een samenvatting van de meditaties. In het tweede deel gaat het over de wetten van de natuur. Het derde deel gaat over het universum (kosmologie) en het laatste gaat over de aarde. In de principia laat Descartes zien hoe hij de boom van filosofie omvat.
Waarom moet Descartes het cogito intuïtief benaderen?
Descartes moet de vraag intuïtief benaderen, want hij twijfelt al overal aan. Hij kan nergens meer aannames overmaken, waardoor hij niets kan onderbouwen. Maar daardoor wordt het zwakker. Descartes kan zich niet voorstellen dat hij denkt en niet bestaat. Dat je het intuïtief benadert is dus noodzakelijk. Denken is een activiteit. Kan er een attribuut zijn zonder een substantie? Dat je dat puur uit jezelf afleidt is vaag.
Waarom zou het cogitoargument kunnen berusten op intuïtie en niet op deductie?
Het cogito argument mag begrepen worden als een intuïtie. Er zit een verschil tussen ik denk, ik best en ik denk, dus ik besta. De tweede is oorzakelijk en de eerste gelijkgesteld. De eerste is intuïtief en de tweede is deductief. Als je het als deductief argument ziet dan leun je op het feit dat denkende dingen bestaan en bewijs je niets. Dus het is onmogelijk om deductief het bestaan zelf te bewijzen. Bij deductie ga je van een algemene waarheid naar iets specifieks. Het meest algemene is bestaan, dus je kunt het niet specifieker maken. Je kan niet wegdenken dat je twijfelt of bestaat.
Wat schrijft Hatfield over het cogitoargument?
Hartfield probeert drie mogelijke lezingen van cogito te geven. De conclusie is: ik denk, ik besta. Bereikt Descartes de conclusie? Voor hij daar komt vertelt hij eerst iets over wat Descartes beweert, dus wat er bestaat. Een lezing is een thin reading. De tweede mogelijke lezing is dat Descartes niets zegt over wat er is en de derde optie is dat er een materiële substantie is onderscheiden van zijn lichaam.
Wat concludeert Descartes aan het eind van de Tweede Meditatie?
Descartes legt in de tweede meditatie de nadruk op het ding. Hij wil zeggen dat de conclusie van de tweede conclusie is dat hij bestaat als een ding. Wat het ding is, weet hij nog niet. Descartes kan nog niet uitsluiten dat het ding een lichaam is. Hij weet echter niet of hij een lichaam heeft, die mogelijkheid is nog open. Als er een activiteit is, denken, moet er ook een substantie zijn. Als er wordt gedacht moet er een subject, substantie zijn die dat doet. Maar wat die substantie is weet hij nog niet, dat weet hij pas in de zesde meditatie: een immateriële ziel.