Kritiek op Descartes Flashcards

1
Q

Wat deed Descartes alvorens hij zijn Meditaties presenteerde?

A

Descartes stuurde de Meditaties naar de Fransman Mersen. Mersen had een enorm netwerk binnen Europa. Descartes wilde dat Mersen tegenwerpingen ging verzamelen. Er zijn zeven sets van tegenwerpingen. Sommige zijn van Mersen zelf, andere van andere filosofen en sommige zijn anoniem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke tegenwerping krijgt Descartes over zijn twijfel?

A

Op het moment dat je zo radicaal gaat twijfelen, dan is er no way back meer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke tegenwerping krijgt Descartes over zijn ‘titel’ als vader van de metafysica?

A

Descartes claimt de vader van de metafysica te zijn. Er zijn echter veel elementen in de Meditaties die Descartes heeft overgenomen. Zo zijn het twijfelexperiment en het droomargument niet van hem. Zijn cogitoargument: ik twijfel, ik ben is van Augustines en zijn godsbewijs is van iemand anders.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke tegenwerping heeft te maken met het idee van God?

A

Wat als ik in mijn geest geen idee van God vind? Heeft iedereen wel een idee van God? Als je een idee ergens van hebt bestaat het volgens Descartes. Maar als ik een idee van God heb, heb ik geen bewijs dat het een idee van God is. Ik heb geen bewijs dat God dat idee in mij geplant heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke tegenwerping krijgt Descartes over zijn waarheidscriterium?

A

Pas op het moment dat Descartes weet dat God bestaat kan hij een waarheidscriterium opstellen, maar dat heeft hij al van tevoren gedaan. Kun je het idee van God bewijzen voordat je een waarheidscriterium hebt? Het godsbewijs veronderstelt een waarheidscriterium, maar het godsbewijs is zelf nodig om een waarheidscriterium op te stellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke vraag krijgt Descartes over helder en welonderscheiden ideeën?

A

Hoe herken ik heldere en welonderscheiden ideeën? Hoe weet ik wanneer een idee helder en welonderscheiden is?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke kritiek krijgt het cogitoargument?

A

Het zou een cirkelredenering zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke tegenwerping krijgt Descartes over de externe wereld?

A

Hoe weet ik of de externe objecten en de externe wereld overeenkomen met mijn ideeën. Er is geen manier om te weten dat ze overeenkomen als ik veronderstel dat ik slechts toegang heb tot mijn eigen ideeën en niet tot de externe wereld. Ik kan nooit de bioscoop van mijn eigen bewustzijn verlaten (Dennett).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke kritiek krijgt Descartes over de immateriële substantie?

A

Er zijn mensen die beweren dat het onmogelijk is voor een immateriële substantie om te bestaan. Ik weet niet wat een immateriële substantie is, want ik heb er geen ideeën over. Ideeën komen voort uit de ervaringen, dus ik kan geen beeld vormen van een substantie die niet materieel is. Het is niet tastbaar en onvoorspelbaar (Hobbes).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke kritiek heeft betrekking tot de tweede meditatie?

A

Waarom kun je concluderen dat je een denkend ding bent? Waarom ben je geen denkend lichaam? Hoe weet je dat je denken niet op je lichaam berust. Hoe kom je tot die conclusie?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waar was de principia van Descartes voor bedoelt?

A

Als handboek voor universiteiten. Hij hoopte dat zijn curriculum werd overgenomen en ari weg kon. Het eerste deel is een samenvatting van de meditaties. In het tweede deel gaat het over de wetten van de natuur. Het derde deel gaat over het universum (kosmologie) en het laatste gaat over de aarde. In de principia laat Descartes zien hoe hij de boom van filosofie omvat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waarom moet Descartes het cogito intuïtief benaderen?

A

Descartes moet de vraag intuïtief benaderen, want hij twijfelt al overal aan. Hij kan nergens meer aannames overmaken, waardoor hij niets kan onderbouwen. Maar daardoor wordt het zwakker. Descartes kan zich niet voorstellen dat hij denkt en niet bestaat. Dat je het intuïtief benadert is dus noodzakelijk. Denken is een activiteit. Kan er een attribuut zijn zonder een substantie? Dat je dat puur uit jezelf afleidt is vaag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waarom zou het cogitoargument kunnen berusten op intuïtie en niet op deductie?

A

Het cogito argument mag begrepen worden als een intuïtie. Er zit een verschil tussen ik denk, ik best en ik denk, dus ik besta. De tweede is oorzakelijk en de eerste gelijkgesteld. De eerste is intuïtief en de tweede is deductief. Als je het als deductief argument ziet dan leun je op het feit dat denkende dingen bestaan en bewijs je niets. Dus het is onmogelijk om deductief het bestaan zelf te bewijzen. Bij deductie ga je van een algemene waarheid naar iets specifieks. Het meest algemene is bestaan, dus je kunt het niet specifieker maken. Je kan niet wegdenken dat je twijfelt of bestaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat schrijft Hatfield over het cogitoargument?

A

Hartfield probeert drie mogelijke lezingen van cogito te geven. De conclusie is: ik denk, ik besta. Bereikt Descartes de conclusie? Voor hij daar komt vertelt hij eerst iets over wat Descartes beweert, dus wat er bestaat. Een lezing is een thin reading. De tweede mogelijke lezing is dat Descartes niets zegt over wat er is en de derde optie is dat er een materiële substantie is onderscheiden van zijn lichaam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat concludeert Descartes aan het eind van de Tweede Meditatie?

A

Descartes legt in de tweede meditatie de nadruk op het ding. Hij wil zeggen dat de conclusie van de tweede conclusie is dat hij bestaat als een ding. Wat het ding is, weet hij nog niet. Descartes kan nog niet uitsluiten dat het ding een lichaam is. Hij weet echter niet of hij een lichaam heeft, die mogelijkheid is nog open. Als er een activiteit is, denken, moet er ook een substantie zijn. Als er wordt gedacht moet er een subject, substantie zijn die dat doet. Maar wat die substantie is weet hij nog niet, dat weet hij pas in de zesde meditatie: een immateriële ziel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waaruit kunnen we concluderen dat Descartes’ cogitoargument niet berust op deductie?

A

Meestal haal je een specifieke conclusie uit deductie. Aristoteles is een empirist, dus bestaan is iets dat je waarneemt. Kennis van bestaan gaat vooraf aan de essentie. Bij Descartes is het andersom. Je kunt niet weten dat iets bestaat voor je weet wat dat bestaan is. In de eerste meditatie vraagt Descartes zich af of de werkelijkheid een illusie is. Hij gaat op zoek naar iets waarvan hij zeker weet dat het bestaat. Descartes twijfelt over het bestaan van dingen. Het is inderdaad raar dat hij uit de essentie, het denken, het bestaan van een denkend ding moet afleiden.

17
Q

Kun je iets weten, voordat je hebt bewezen dat God bestaat?

A

Het godsbewijs levert een waarheidscriterium op. Als er een kwade geest is die Descartes wil bedriegen, dan kan Descartes zijn gewaarwording niet vertrouwen. De enige manier is dus je eigen intuïtie om de kwade geest te verslaan. Dan heeft de kwade geest geen tijd om toe te slaan en je te bedriegen. In de vijfde meditatie zegt Descartes dat God de functie heeft de continuïteit van onze kennis te waarborgen. Als je het bewijs ziet, dan weet je dat je een conclusie kunt trekken. Dat suggereert een soort intuïtie die we krijgen en die zorgt ervoor dat we niet kunnen twijfelen. Daar lijkt Descartes te zeggen dat het belangrijk is om God te bewijzen die garandeert dat dat wij weten dat de dingen die we hebben geleerd in het verleden ook waar is. Hij wil zeggen dat zonder te weten dat God bestaat hij wil iets kan weten. Als hij een intuïtie heeft voor zijn eigen bestaan, dan heeft hij God niet nodig om te weten dat hij die intuïtie kan vertrouwen. Omdat het een intuïtie is en geen gevolgtrekking kan hij het vertrouwen. Als je denkt, ontdek je jezelf als subject van het denken. Hier zegt Descartes vrij expliciet dat het feit dat er geen syllogisme nodig is.

18
Q

Welk antwoord geeft Descartes in de principia op de tegenwerping over het godsbewijs?

A

Op het moment dat je redeneert gebruik je begrippen en die begrippen moet je voor waar nemen. Zonder begrippen is er geen ware kennis mogelijk. Wittgenstein vindt dit ook heel raar, want volgens hem is het feit dat je taal gebruikt al een teken is voor het bestaan van de werkelijkheid. Maar Descartes zegt dat je moet weten dat wat denkt bestaat. Hij lijkt te poneren dat er een verborgen premisse is. In het tweede antwoord richt hij zich op het karakter dat er geen gevolgtrekking is, maar hier lijkt er geen gevolgtrekking te zijn maar een impliciete premisse. Er is een verschil om te zeggen dat er een premisse bestaat waarop je een bewuste redenering op baseert en je kunt ook een impliciete premisse gebruiken, maar daarvan hoef je niet perse bewust te zijn dat je hem gebruikt. We zouden ook kunnen denken over de concept of discovery: je ontdekt een intuïtie. Als je dat ontdekt dan ontleen je een intuïtie die gebaseerd is op een impliciete premisse. Die premisse openbaart zich in de intuïtie. Maar er zijn momenten dat Descartes zegt dat het een inferentie is dat hij weet dat hij bestaat en dat hij daaruit een conclusie kan trekken. Op basis van een geval kun je geen algemene conclusie maken. Hij zegt dat in die intuïtie Descartes een premisse ontdekt dat al logisch daar aan voorafging. Hij zegt dus niet dat een geval genoeg is om een conclusie te beweren. In de intuïtie openbaart zich een algemene premisse: alles wat denkt moet bestaan Descartes maakt een onderscheid tussen de context of discovery, intuïtie en bewust worden dat hij bestaat en dus ook een impliciete premisse.