De vierde Meditatie Flashcards
Wat gebeurt er in het begin van de vierde Meditatie?
Hij begint zoals altijd met een inleiding. Hierin legt hij deze keer de nadruk op het feit dat het mediteren makkelijker is geworden. Het is makkelijker om zich op zijn ziel te richten en zich los te maken van de zintuigen. Hij kent de natuur van zijn eigen geest beter dan de natuur van het lichaam. Hij weet nu helder en welonderscheiden dat hij bestaat en dat God bestaat. Dingen die alle materie ontberen. Hierdoor is het makkelijker om afstand te nemen van de zintuigen.
Daarnaast staat weer het subject centraal: hij gebruikt weer ‘ik’.
Wat zegt het Neo-Platonisme over onze gebrekkige natuur?
Het kenvermogen van Descartes is een gebrek. Volgens het Neo-Platonisme is het kwaad een soort gebrek. God heeft Descartes geschapen als eindig wezen. Als eindig wezen is onze natuur beperkt/gebrekkig. Met onze kennis kunnen we de natuur niet helemaal kennen. Dit antwoord is niet genoeg voor Descartes. Hier legt hij uit dat het antwoord van het Neo-Platonisme niet toereikend is.
Wat is het principle of prénatude?
De perfectie van de schepping ligt in zijn geheel. Dat wij ons kunnen vergissen doet geen inbreuk aan de perfectie van het geheel. Er zijn veel gradaties. Dat Descartes zelf niet perfect is, betekent niet dat het geheel niet perfect is. Het is echter problematisch: Descartes beschouwd hierbij alleen zichzelf en God als zeker. Het feit dat ik me vergis, is geen reden om te zeggen dat het geheel imperfect is.
Over welke vermogens heeft Descartes het?
Het kenvermogen (intellect) en keuzevrijheid (wil). In een oordeel gebruik ik ideeën en dan is het aan de wil om in te stemmen met het oordeel; ontkennen of bevestigen. Ik koppel begrippen aan elkaar en de wil kan het oordeel ontkennen en bevestigen. Het intellect draagt de ideeën aan, maar de wil bevestigd of ontkent het oordeel. De vermogens hebben dus niet hetzelfde bereik. De wil is namelijk onbegrensd. De wil kan dingen ontkennen of bevestigen die ik niet begrijp.
Hoe kunnen we kiezen?
De wil is in staat om te kiezen bij twee soorten gelijke opties (voluntarisme). De eerste situatie is dat we een oordeel vellen over iets dat we op een helder en welonderscheiden manier kennen. Ik bevestig iets met de wil op basis van een helder en welonderscheiden manier van het intellect. Maar ik kan ook iets bevestigen met de wil dat het intellect niet helder en welonderscheiden kan begrijpen. In het geval van helder en welonderscheiden dingen, ben je geneigd om met de wil in te stemmen. In de andere situatie is het vrijheid van onverschilligheid.
Leg het voorbeeld van de ezel uit.
Er is een ezel die heeft honger. Er zijn twee dezelfde hooibalen. Nou de ezel kan niet kiezen, dus hij sterft. Je bent geconfronteerd met opties die precies hetzelfde zijn. Het is onverschillig. Waarom zou de wil toch een keuze maken?
Wat gebeurt er als Descartes nu concludeert dat hij een lichaam heeft?
Als hij dat nu zou concluderen, zou hij gebruik maken van de vrijheid van onverschilligheid. Hij heeft met zijn intellect nog geen helder en welonderscheiden inzicht van het lichaam. Dus dan zou het lichaam op onzekere basis gefundeert zijn en dat mag niet.
Waarom mag je niet klagen dat God ons geen groter verstand heeft gegeven?
Het ligt in onze natuur. Alleen Gods intellect is oneindig. De wil daarentegen kan alleen bevestigen en ontkennen dat is eigen aan haar natuur. Hier komt ook het principle of planiture aan bod. We moeten kijken naar het geheel. Een wereld die eenzijdig/eentonig (helemaal perfect) is saai. God heeft mij zo geschapen dat ik in staat ben de waarheid te vinden.
Hoe kunnen we ons beschermen tegen vergissingen?
Je moet op zoek naar helder en welonderscheiden inzichten. Tot dat moment moet je je oordeel opschorten. Dit is hetzelfde instrument als de sceptici gebruiken, maar bij hem eindigt het niet in oneindige regressie. Zo kunnen we ons beschermen tegen vergissingen.
Welke kritiek heeft Descartes op het Neo-Platonisme?
Hij ontkent dat een vergissing een gebrek is. Maar God is almachtig, alwetend en algoed, dus waarom zou hij ons beperkt scheppen? Als sterfelijk wezen begrijpt hij de redenen van God niet, maar dat betekent niet dat die slecht zijn. Hij formuleert hij ook kritiek op Aristoteles’ doeloorzaak. Gods doeleinden zijn onbegrijpelijk.
Waarom heeft God ons een onbegrensde wil gegeven?
De wil is ondeelbaar. Daardoor draag ik de gelijkenis van God in mij. Dankzij die oneindige eigenschap, draag ik het beeld van God in mij. In de samenwerking ontstaan problemen. De wil kan dingen ontkennen of bevestigen die ik niet begrijp.
Wanneer heb je een vrije keuze gemaakt volgens Descartes?
Daar ben je minder vrij in, ondanks dat de wil een centralere rol speelt. Je bent meer vrij als je het intellect kiest (rationalisme). Het intellect is begrensd tot dat wat begrepen wordt, de wil kan ook keuzes maken over dingen die het niet begrijpt (onbegrensd).