Klinische psychologie H7 Flashcards

Biologisch perspectief en psychofarmacologie

1
Q

Wat houdt het radicaal behaviorisme in?

A

Gedrag = aangeleerde set regels (SS-leren en SR-leren, gedragsmodificatie en deterministisch)
Biologische processen erkent maar bijzaak
Kan werken als behandelvorm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat houden de hersenen in de biologische psychologie in?

A

Hersenen = zwarte doos
Kan bestudeerd worden:
- microscopisch/macroscopisch, multidisciplinair, psychiatrische modellen erkennen biologie & genetica
Medicamenteuze behandelingen kunnen werken en meerwaarde bieden
- combinatie > therapie > medicatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de macroscopische benadering? Teken ze!

A

De hersenonderdelen
- Frontaalkwab
- Motorisch gebied
- Centrale fissuur
- Sensorisch gebied
- Pariëtale kwab
- Occipitale kwab
- Temporale kwab

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de microscopische benadering? Teken ze!

A
  • Dendrieten
  • Axonheuvel
  • Axon
  • Eindknopjes
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de synaptische communicatie?

A

Communicatie tussen neuronen: elektrisch -> chemisch en chemisch -> elektrisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn drug target sites?

A

Locaties van impact bv drug bootst neurotransmitter na door op receptoren te binden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke neurotransmitters zijn er?

A
  • acetylcholine
  • dopamine
  • norepinefrine
  • serotonine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de functies van acetylcholine?

A

Controleert spiercontracties en vorming herinneringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de functie van dopamine?

A

Reguleert spiercontracties en mentale processen die te maken hebben met leren, herinneren, emoties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de functie norepinefrine?

A

Reguleert mentale processen die te maken hebben met leren en herinneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de functie van serotonine?

A

Reguleert stemmingen, verzadiging en slaap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welk verband heeft acetylcholine met afwijkend gedrag?

A

Alzheimerpatiënten hebben vaak een lager acetylcholinegehalte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welk verband heeft dopamine met afwijkend gedrag?

A

Wellicht speelt een overvloed aan dopamine in de hersenen een rol bij ontstaan van schizofrenie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welk verband heeft norepinefrine met afwijkend gedrag?

A

Verband tussen onbalans in norepinefrinegehalte en stemmingsstoornissen als depressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welk verband heeft serotonine met afwijkend gedrag?

A

Wellicht een verband tussen onregelmatigheden in serotoninegehalte en depressie en eetstoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is een farmacon?

A

Stof die ingrijpt op het psychisch welbevinden door in te grijpen op werking van zenuwcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe werkt farmacokinetiek?

A

toediening -> absorptie & distributie -> inactivatie -> excretie

16
Q

Wat is farmacokinetiek?

A

Hoe ons lichaam omgaat met een extern toegediende substantie

16
Q

Wat doet de farmacokinetiek?

A
  • onderzoekt effect van lichaam op farmacologisch middel
  • absorptie, distributie, metabolisme, ecxretie van geneesmiddel
16
Q

Welke toedieningswijzes zijn er?

A

Oraal, inhaleren, injectie

16
Q

Welke biologische beveiligingsmechanismen zijn er?

A

Lever: poortwachter
Bloedhersenbarrière

16
Q

Hoe wordt de potentie van een psychoactieve drug bepaald?

A

Door de toedieningswijze

16
Q

Wat is de potentie van een psychoactieve drug?

A

Hoeveelheid biologische veiligheidsmechanismes worden omzeild?

16
Q

Welke potentie is het best?

A

Injectie > inhalering > oraal

16
Q

Hoe gaan we van inactivatie naar excretie?

A

Lever
- poortwachter bij orale medicatie
- betrokken bij orale medicatie
- hoe: via enzymen, met een variërende timing per stof = halfwaardetijden

16
Q

Wat is een halfwaardetijd t1/2?

A

Tijd die nodig is om helft van stof uit bloed te halen
Varieert per drug en persoon (levensstijl en genetische opmaak)

16
Q

Waarvoor kan de halfwaardetijd gebruikt worden?

A

Om de steady state van een drug te bepalen

16
Q

Wat is de steady state van een drug?

A

Stabiele drugconcentratie in bloed = stabiele drugwerking
3-5 halfwaardetijden leidt tot steady state

16
Q

Wat is farmacodynamiek?

A

Absorptie -> farmacodynamiek -> inactivatie
= hoe drugs ons lichaam aanpast

16
Q

Welke farmacotherapie klassen zijn er?

A
  • antipsychotica
  • antidepressiva
  • anxiolytica
16
Q

Wat doet antipsychotica?

A

Blokkeren dopamine receptoren
- klassieke antipsychotica
– verminderen psychotisch beeld
– sedatie
– specifiek: tics
- atypisch antipsychotica
– verminderen psychotisch beeld
– stemmingsstabiliserend
– gedragsmodificerend

16
Q

Wat zijn de neveneffecten van antipsychotica?

A

-sedatie
emotionele afvlakking
extra pyramidale effecten
- pseudoparkisonisme (beven, vertraging)
- tardieve dyskinesien (trage langdurige bewegingen)
metabole stoornissen
- gewichtstoename
- vet- en suikerhuishouding
endocrinologisch
- prolactinestijging -> gynecomastie en gelactorree
- vit D tekort
maligne neuroleptisch syndroom

16
Q

Welke antidepressiva zijn er?

A

MAOI (MonoAmine Oxidase Inhibitor)
SSRI (Selectieve Serotonine Reuptake Inhibitoren)
Tricyclische antidepressiva

16
Q

Wat is de MAOI?

A

MonoAmine Oxidase Inhibitor
- blokkeren mechanismen dat instaat voor afbraak monoamines
- gevolg: langere activiteit van monoamines door tragere afbraak
- allesbehalve specifiek: impact op DA, 5HT en Ne systemen

16
Q

Wat is SSRI?

A

Selectieve Serotonine Reuptake Inhibitoren
- blokkeren mechanismen dat instaat voor recyclering van 1 specifieke monoamine (SSRI -> 5HT, NSRI -> NE)
- gevolg: langere activiteit van monoamine door langere afwezigheid
- specifieker en veiliger: impact op 5HT of Ne systemen

16
Q

Wat is tricyclische antidepressiva?

A
  • blokkeren mechanismen dat instaat voor recyclering van monoamines
  • gevolg: langere activiteit van monoamines door langere aanwezigheid
  • specifieker: impact voornamelijk op 5Ht en NE systemen
16
Q

Wat zijn de neveneffecten van antidepressiva?

A

MAOI > tricyclische AD > SSRI NSRI
- maag en darmproblemen bij opstart
- uitdroging slijmvliezen
- seksuele problemen: libidoverlies, impotentie, vertraagde ejaculatie
- serotonerg syndroom: verhoogde bloeddruk, zweten, roodheid, spierklachten agitatie
- manische episodes

16
Q

Waarvoor zijn anxiolytica?

A

Biologische modellen angststoornissen
Hyperactiviteit in amygdala
- amygdala verwerkt emotionele stimuli
- evolutionaire specialisatie in negatieve stimuli
- GABA-systeem controleert activiteit

16
Q

Hoe werkt anxiolytica?

A

Barbituraten
- stimuleren direct GABA-systeem
- angst-reducerende werking voor de prijs van ernstige afhankelijkheidsproblematiek
Benzodiazepines
- stimuleren indirect GABA-systeem
- angst-reducerende werking voor de prijs van trager ontwikkelende afhankelijkheidsproblematiek

16
Q

Wat zijn de neveneffecten van anxiolytica?

A

Gerelateerd aan impact op GABA-systeem
- sedatie en slaperigheid
- beperking in denksnelheid
- beperking in bewegingscontrole
- onduidelijk spreken, mompelen
- snelle wissels in gemoedstoestand
- impulsiviteit
- agressie
- hallucinaties
- delier

16
Q

Wat is een probleem bij anxiolytica?

A

Biologische gewenning waardoor GABA-systeem zonder anxiolytica niet langer voldoende kan functioneren
GABA slaapt
Afhankelijkheidsproblematiek