Klinische psychologie H5 Flashcards

Leertheorie en gedragstherapie

1
Q

Wat houdt de leertheorie in?

A

Nature VS Nurture

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wie is de grondlegger van de leertheorie?

A

Watson

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat was Watson zijn theorie?

A

Nadruk op rol van leren bij verklaring abnormaal gedrag
-> afwijkend gedrag = gevolg van leren verkeerd gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Van wie is het klassieke leerparadigma?

A

Pavlov

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat houdt het klassiek leerparadigma van Pavlov in?

A

Gedrag = erfelijkheid x invloeden omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is temporele contiguïteit?

A

CS en UCS moeten samen toegediend worden –> verbinding CS en CR

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is extinctie?

A

Koppeling tussen CS en CR verdwijnt, wanneer CS niet meer gevolgd wordt door UCS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wanneer wordt extinctie inhibitie?

A

Wanneer er terug een verbinding is en zo spontaan herstel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is hogere-orde conditionering?

A

Bij sterke verbinding tussen CS en UCS, kan CS gebruikt worden om nieuwe prikkels te conditioneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de 6 varianten (emotieleren)?

A
  • +UCS+ (hoop)
  • -UCS+ (teleurstelling)
  • °UCS+ (frustratie)
  • +UCS- (vrees)
  • -UCS- (opluchting)
  • °UCS- (veiligheid)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het verschil met het operante leerparadigma en de klassieke conditionering?

A

Klassieke conditionering: neutrale prikkels onafhankelijk van gedrag dier
Operante conditionering: contextleren, prikkel afhankelijk van gedrag dier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wie is de grondlegger van het operant leerparadigma?

A

Thorndike

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de basis van Thorndike van het operant leerparadigma?

A

Leren op basis van ‘trial & error’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wie volgt het operant leerparadigma verder van Thorndike?

A

Skinner

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de basis van Skinner van het operant leerparadigma?

A

Stimuluscontrole: stimulus zorgt dat gedrag (niet) gesteld wordt
Reinforcement stimulus 6 varianten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de 6 varianten van de Reinforcement stimulus?

A
  • +S+ (toenaderingsgedrag)
  • -S+ (time-out)
  • °S+ (uitdoving)
  • +S- (passieve vermijding)
  • -S- (ontsnappingsgedrag)
  • °S- (actieve vermijding)
17
Q

Wat is uitdoving?

A

Gedrag dooft uit bij wegvallen bekrachtiging

18
Q

Wat werkt tegen uitdoving?

A

Partiële bekrachtiging: niet weten wanneer beloning komt (bv gokmachines)

19
Q

Wat is het doel van shaping?

A

Complex gedrag tot stand brengen

20
Q

Wie is de grondlegger van de sociale leertheorie?

A

Bandura

21
Q

Wat is de sociale leertheorie?

A

Niet enkel leren door betekenis/gedrag uit voeren in context. Ook leren door observeren

22
Q

Wat is gedragstherapie?

A

Toepassen van de leertheorie

23
Q

Welke diagnostiek wordt gebruikt in het gedragtherapeutisch kader?

A
  • uitgebreide klachtenanalyse en toetsbare hypothesen
  • topografische analyses
  • functionele betekenisanalyse
24
Q

Wat zijn topografische analyses?

A

Nauwkeurige analyse van situaties waarin het probleem zich stelt –> functieanalyse

25
Q

Wat is betekenis- en functieanalyse?

A
  • analyse van gedrag met klassieke en operante component
  • beschrijft manier waarop mensen via gedrag de omgeving controleren
  • wat is de betekenis van gedrag & de functie
26
Q

Wat is een holistische theorie of getoetste probleemsamenhang?

A

Welke klachten centraal en waaraan wil cliënt werken?
Uitgangspunt voor indicatiestelling en therapieplan

27
Q

Wat is de klassieke component van gedragstherapie?

A

Ontkoppelen van ongewenste emotie op een bepaalde stimulus
- exposure
- stimuluscontrole
- contraconditionering

28
Q

Leg exposure uit.

A

= blootstelling
Gij angstklachten, dwangklachten, extreme dwang, verslavings- en eetstoornissen
Soorten: in vivo, in vitro, virtual reality, graduele exposure, flooding, exposrue met responspreventie, cue-exposure

29
Q

Wat is graduele exposure?

A

In kleine stappen blootstelling

30
Q

Wat is flooding?

A

Extreme blootstelling zonder te kunnen ontsnappen

31
Q

Wat is exposure met responspreventie?

A

Blootstelling zonder iets te doen

32
Q

Wat is cue-exposure?

A

Blootstelling aan genotsmiddel zonder het te mogen gebruiken

33
Q

Leg stimuluscontrole uit.

A

Onder controle houden van stimulus door gedrag uit te voeren of stimuli weg te nemen
Bij begrenzing ongewenst gedrag
Gedrag koppelen aan specifieke stimuli zo stimuli onder controle brengen (roken)

34
Q

Leg contraconditionering uit.

A

Blootstelling aan CS in combinatie met CS of CR die incompatibel is met angst
Bij angstklachten, CS heeft onterecht een negatieve betekenis gekregen
= Het bijleren/nieuwe kennis wordt bij oude gevoegd

35
Q

Wat is de operante component van gedragstherapie?

A

Vaardigheden aanleren
- straffen en belonen
- shaping
- rollenspel
- vaardigheidstrainingen

36
Q

Leg straffen en belonen uit.

A

Gedrag aanleren
- positieve bekrachtiging: tokens, primaire, sociale en materiële bekrachtigers
- negatieve bekrachtiging: ontsnappingsgedrag (wegnemen negatief), vermijdingsgedrag (weglaten van negatiefs)
Gedrag afleren
- negeren: negatieve straf (-> uitdoving)
- straffen: negatieve straf (-> uitdoving) positieve straf (-> vermijding)
- time-out: geen straf

37
Q

Leg shaping uit.

A

Doelgedrag in stukken onververdelen -> elk gedrag in richting wens belonen
Toepassen wanneer gewenst gedrag NOG niet gesteld wordt en te ver verwijderd van huidig gedrag

38
Q

Leg vaardigheidstrainingen uit.

A

Problem-solving training
- aanleren nieuwe vaardigheden om problemen op te lossen
- gedrag aanpassen door denkproces te structureren

Sociale vaardigheidstraining
- aanleren sociale vaardigheden om sociale situaties aan te pakken

Impulscontrole - zelfcontrole
- aanleren zelfcontrole vaardigheden en technieken om moeilijke situaties aan te pakken
- risicosituaties leren herkennen en ander gedrag stellen dan impulsief gedrag
- hoe motiverende aspecten, observatie en registratie, vermijden van risicosituaties, gedragsalternatieven genereren en interpreteren

39
Q

Leg relaxatie uit.

A

Aanleren om toestand van ontspanning op te roepen
Soorten
- progressieve spierrelaxatie van Jacobson
- autogene training van Schultz