Kennisclips Flashcards
Wat bedoeld men met “prijzen zijn prikkels”?
Dit noemen ze incentives. Dit betekend dat V en A zich zullen aanpassen aan P
Wat is allocatie?
Productiefactoren worden toegewezen aan de productie van bepaalde goederen/diensten
Wat is creeping/sluipende inflatie
Inflatie < 3-4%. Dit komt het meeste voor
Wat is galloping/galloperende inflatie?
Inflatie > 10%
Wat is hyper inflatie en link het met Duitsland en de ECB.
Hyperinflatie zijn gigantische stijgingen. Duitsland had dit tussen WOI en WOII door overdrukking van geld, en hun “trauma” hiervan laat zich zien met hun huidige invloed op de ECB met betrekking tot het drukken van geld.
Wat is deflatie? En leg uit hoe dit een goede en een slechte vorm heeft.
Deflatie is negatieve inflatie. De goede vorm is benign deflation, waarbij het ontstaat door dalende productiekosten en/of stijgende productiviteit waardoor prijzen dalen. Slechte deflatie is malignant deflation, waar de vraag daalt en we terecht komen in een deflatiore spiraal.
Hoe ontstaat inflatie op vlak van: vraag, kosten en monetair.
Vraag: V stijgt dus P stijgt.
Kosten: P obv K, K stijgt dus P stijgt –> inflatiore spiraal (K stijgt, index stijgt, lonen stijgen, K stijgt, …) (concurrentiepositie tov buitenland verzwakt.)
Monetair: geldvoorraad stijgt > Q stijgt (=basisstelling van monetaristen)
Geef 3 voor- en nadelen van inflatie.
Geldontwaarding: geld wordt minder waard
Herverdeling schuldeiser - schuldenaar: Geld nu>geld toekomst.
Positief: economische veranderingen makkelijker in licht stijgende prijzen.
Conjunctuur: geef benaming weer.
Welke 2 instrumenten kunnen we gebruiken om de conjunctuur af te vlakken + formule BBP
Expansie - BOOM - Krimp/recessie (vanaf daling bij 2 opeenvolgende kwartalen) - SLUMP
Monetair instrument: i stijgen of dalen om BBP te laten stijgen of dalen (Centrale Bank)
Budgettair instrument: T veranderen om P te veranderen om C en/of I te veranderen om BBP te veranderen (politiek)
BBP= C+I+G+(X-Z)
Geldhoeveelheid in enge zin en in ruime zin.
Enge zin (M1) = chartaal geld + giraal geld Chartaal geld=munten en biljettten Giraal geld=elektronisch geld, direct opvraagbaar tegoed op zichtrekeningen. Ruime zin (M3)=M1+Quasi geld Quasi gled=spaarrekeningen, termijndeposito's < 2jaar en kortetermijnactiva (minder liquide als giraal geld, maar wel "zo goed als")
Leg uit: Geldbasis, geldhoeveelheid, geldbasismultiplicator en 2 geragdparameters.
Geldbasis= MB= CP + R
CP=chartaal geld in handen van publiek
R=deposito’s aangehouden bij centrale banken
Geldhoeveelheid=M=CP+D
D=deposito’s bij banken (=zichtrekeningen)
Geldbasismultiplicator =mm= M/MB=CP+D/CP+R
2 gedragsparameters: c en r
r= kasreservecoEfficient=R/D
c=chartale geldvoorkeur=CP/D
mm=c+1/c+r
Leg uit: prijselasticiteit van de vraag en het aanbod
Dit kunt ge wel.