Hoofdstuk 1: Macro-economische analyse Flashcards

1
Q

Wat zijn aggregaten?

A

De optelsom van economische variabelen op individueel niveau van gezinnen en bedrijven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Geef de 3 redenen voor een macro-economische analyse.

A
  1. De band tussen markten van finale goederen en markten van productiegoederen. (wat er in de ene markt gebeurt heeft een invloed op de andere markt.
  2. Gebruik van geld (sparen, geldhoeveelheid, …) en de invloed hiervan op de economie.
  3. Studie van informatie- en coördinatiesystemen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Leg uit: bruto toegevoegde waarde, netto toegevoegde waarde en afschrijvingen (ivm het productieproces) + geef formule productie.

A

BTW=NTW+afschrijvingen
BTW=output (€3) - input (€2) = €1
Afschrijvingen: gebouw, machine, …
Productie=TW=Y

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Leg uit: eenvoudige economische kringloop.

A

Zie p.11

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het verschil tussen reële waarde en nominale waarde.

A

Q = reële waarde = 10 huizen, 2 flessen, …
–> kunnen we niet vergelijken
PQ = nominale waarde = waarde uitgedrukt in geld dat we wel kunnen vergelijken = BBP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Leg uit: de Wet van Say.

A

We veronderstellen dat er niet gespaard wordt, dus
Y = C.
Vraag moet niet gestimuleerd worden, want het stumuleerd zichzelf via het aanbod:
Er wordt geproduceert –> gezinnen krijgen Y –> er word C –> er wordt geproduceert –> …
LET OP: spaarlek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het verschil tussen een voorraad en een stroom?

A
Voorraad = op 1 moment
Stroom = gedurende een bepaalde periode
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Geef de identiteit/vergelijking van fisher en leg uit.

A

PQ=MV
PQ=geldwaarde van productie
M=money=voorraad geld dat een persoon op een bepaald moment aanhoudt. –> voorraad variabele die we niet kunnen vergelijken met een stroomvariabele.
DUS: V=omloopsnelheid van geld
–> MV = stroomvariabele.
PQ=MV –> nominale waarde goederenstroom = geldstroom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Leg de identiteit/vergelijking van Fisher uit aan de hand van 2 voorbeelden: V vermindert en M vermeerdert.

A

V verminderd: bijvoorbeeld betalingssysteem crashed. Er kan ook minder gekocht worden dus Q verminderd.
M vermeerdert: basistelling van de monetaristen (Friedman): gelhouveelheid bepaald prijspijl.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waar gaat volmaakte mededinging van uit?

A

Perfecte informatie beschikbaarheid

Prijs is het enige dat telt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Leg “Animal Spirit” uit aan de hand van Investeringen.

A

Een bedrijf doet een investering. Een ander bedrijf ziet dit als een signaal dat het eerste bedrijf vertrouwen heeft in de toekomst en zal op basis hiervan ook een investering doen (=animal spirit). Er komt een investeringsboom met een zelfvoedend karakter: door vele I stijgt BBP, wat optimisme bevestigd. Idem kan gebeuren met pessimisme in de omgekeerde richting.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Leg uit: Spaarparadox van Keynes.

A

Er wordt geen rekening gehouden met het collectief wanneer men spaart. Er wordt individueel rationeel gedacht, wat logisch is, maar het leidt tot collectief ongunstig resultaat –> gevolg van falend coördinatie van spaardersgedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Leg uit: informatie- en coördinatieproblemen adhv investeren en sparen.

A

Informatieprobleem: geen info over toekomst leidt tot animal spirits en kan collectieve gevolgen hebben.
Coördinatieprobleem: geen coördinatie bij het sparen, iedereen denkt individueel, wat een negatief resultaat zal hebben voor het collectief.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de mening van klassieke economen over macro-economie. (4+besluit)

A
  1. Prijsverandering zorgt ervoor dat verschil tussen A en V verdwijnt en er terug evenwicht komt.
  2. Er wordt uitgegaan van perfecte mededinging.
  3. Micro-economie breide uit naar globale economie.
  4. Wet van Say: aanbod creërt vraag dus langdurige macro-economische onevenwichten zijn er niet.
    - -> macro-economie is niet nodig.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke 3 reden heeft Keynes om wel macro-economie te hebben?

A
  1. Er zijn lekken in de economische kringloop
  2. Geld is niet neutraal
  3. Individuele rationaliteit is niet hetzelfde als collectieve rationaliteit.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Leg de situatie na de grote depressie van de jaren ‘30 uit, en hoe Keynes dit wou veranderen.

A

Er was een vicieuze cirkel van pessimisme.
Keysen wou dit doorbreken door overheidsuitgaven aan consumtie- en investeringsgoederen (mensen terug aan het werk zetten, …)
–> optimisme terug laten toenemen.

17
Q

Leg de situatie uit na WOII en hoe Theorie van Keynes toegepast werd.

A

Theorie: recessie: G hoog en T laag, hoogconjunctuur: T hoog en G laag. Op die manier worden er schulden gemaakt die later terugverdiend worden.
–> niet consequent toegepast, gevolg: grote overheidsschulden en inflatie.

18
Q

Leg de situatie uit eind jaren ‘70.

A

Chicago-economen onder leiden van Friedman zeiden het volgende: Keynes werdt verworpen.
Terugkeer naar micro-economisch perspectief:
–> individuen zijn rationeel
–> individuen hebben alle informatie
–> micro-economie geld voor het geheel
DUS markten reguleren zichzelf.

19
Q

Leg de situatie uit in de jaren ‘90: economisch en politiek.

A

Er kwam een vernieuwe klassieke theorie, die meer werkelijkheidsgehalte gegeven werdt.
Bv. Lonen: liggen vast op een bepaald niveau en veranderen niet telkens mee met de markt. : prijs- en loon regiditeiten (bv. minimumprijzen) –> Nieuw-Keynisiaanse modellen.
Politiek: Reagan en Thatcher deden aan deregulering, zij deden het het sterkste, maar de rest deed het ook.

20
Q

Leg uit: de financiele en economische crisis van 2008 met betrekking tot de voorgaand besproken theoriën.

A

De financiële ineenstorting is te wijten aan zeepbellen en animal spirit.
De macro-economische modellen van de jaren ‘70 en ‘90 kwamen onder druk:
- Wereldvreemd
- negeren coördinatieprobleem
- geen oog voor spaarparadox
- “rationele individu” had nooit de financiële crisis kunnen veroorzaken –> wel animal spirit.
–> Keynes komt terug.