Inleiding Flashcards

1
Q

Wat is het verschil tussen Micro- en Macroeconomie mbt huishoudingen, vraag naar … goed/dienst, variabelen en over wat het gaat (welke personen, …)?

A

Huishoudingen:
Micro: consument, producent en overheid
Macro: gezinnen, ondernemingen, overheid en buitenland
Vraag naar … goed/dienst?
Micro: vraag naar BEPAALD product
Macro: vraag naar ALLE producten
Variabelen:
Micro: prijzen en hoeveelheden
Macro: C, I, G, E, Z, Andere (rentevoet, werkloosheid en inflatie)
Het gaat over:
Micro: Ind. personen/bedrijven, sectoren, …
Macro: een totaal land (optelsom van micro-economische actoren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is economie?

A

De wetenschap die bestudeerd hoe de mens met beperkte middelen zijn behoeften op maximale wijze tracht te bevredigen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Leg uit: het verschil tussen een vraag economie en een aanbodeconomie mbt politiek en 2 toepasbare economen.

A
Aanbodeconomie
= rechts
= Friedman: aanbodeconoom en monetarist
Vraageconomie
= links
= Keynes
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke 3 vragen stellen we bij een economisch systeem? (coördinatieprobleem)

A
Wat?
= welke goederen en hoeveel
Hoe?
= welke productiefactoren en technologiën, ...
--> Wat en Hoe: allocatieve aspect
Voor wie?
= hoe verdelen we het resultaat van de samenwerking? hoe garanderen we iedereen een minimale levensstandaard? ...
--> Voor wie: distributieve aspect.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wie neemt de beslissingen?

A

Traditie, een centraal geleide economie (dirigisme), de markt of een gemende economie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Leg uit hoe beslissingen genomen worden op basis van traditie.

A

Binnen familie en dorp. Slager wordt slager omdat vader dit ook was. Geen onderwijs buiten het gezin.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Leg uit hoe beslissingen genomen worden op basis van dirigisme.

A
Dit wordt ook wel planeconomie genoemd.
Vroeger: China
Nu: Noord-Korea
productiemiddelen eigendom van de staat
--> communisme
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Leg uit hoe beslissingen genomen worden op basis van de markt. (wat is de markt, wat zijn de voordelen (2) en wat zijn marktfalen (6)?)

A

= waar V en A samenkomt.
Allocatiemechanisme, als toewijzing obv prijzen.
“vrije markt”
–> basisprincipes: privaat eigendom (niet stelen), contractvrijheid (contract moet je nakomen), … = “normaal”
Voordelen
Efficiëntie (indien er geen monopoly is, …)
Oplossing voor coördinatieprobleem
Marktfalen
–> geen publieke goederen, op de markt kan alles (drugs, prostitutie, …) geen rekening met externe factoren (milieu, …), markconcentratie, geen (her)verdeling, zorgt niet automatisch voor stabiliteit en volledige tewerkstelling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Leg uit: een gemengde economie

A

= een markt die door de overheid gecorrigeerd wordt op sociaal vlak.
Het heeft elementen van traditie, dirigisme en de markt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke 3 soorten staten zijn er?

A

Minimale staat, welvaartstaat en actieve welvaartstaat;

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke factoren doet de overheid toch in een minimale staat? (6)

A
  1. Respect afdwingen voor de eigendomsrechten (door controle en bestrijding van corruptie)
  2. Overeenkomsten doen naleven
  3. Handhaving van octrooien en auteursrechten om innovatie te bevorderen.
  4. Standaardgewichten en -maten opleggen (bv. 1m=1m, wegcode, …)
  5. Zorgen voor stabiele geldvoorraad. (Centrale Banken)
  6. Toezicht oefenen op bank- en financiële sector.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke 11 zaken doet de overheid extra in een welvaartstaat?

A
  1. Prijzen reglementeren
  2. slechte zaken verbieden (drugs, …)
  3. Monopolie- en kartelvorming tegengaan
  4. Compenseren voor negatieve externe effecten (bv. milieuheffing)
  5. Zorgen voor publieke goederen
  6. Quasi publieke goederen subsidiëren
  7. Omschakeling naar duurzame economie faciliteren
  8. Positieve invloed op macro-economische variabelen (groei stimuleren, tewerkstelling en prijsstabiliteit)
  9. Sociale zekerheid
  10. Armoede bestrijden
  11. Herverdeling.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat maakt een actieve welvaartstaat een actieve welvaartstaat?

A

Alle groepen aan het werk krijgen, ook kansarmen en mensen met een beperking (sociale economie) (bv via OCMW, VDAB,…)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Geef de 4 doelen van economische politiek.

A
  1. Economische groei
  2. Werkgelegenheid
  3. Prijsstabiliteit
  4. Evenwicht op de betalingsbalans.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly