Hoorcollege 6: klinische diagnostiek oog Flashcards
1
Q
Volgorde oogpatiënt
A
- Signalement (ras, type?)
- Anamnese (knipperen, uitval, visus?)
- Algemene indruk (stoot zich?
- Algemeen onderzoek (alleen indien nodig!)
- Oogonderzoek
- Nader onderzoek (bijv. echo, MRI)
2
Q
Visustest
A
- dreigreactie
- wattenpluistest
- optische plaatsingsreactie
- obstakeltest
3
Q
kan visus echt bepaald worden?
A
Nee, visus is niet te bepalen. Alleen of het dier ziet of niet.
4
Q
Volgorde oogonderzoek!!!!!
A
van buiten naar binnen:
- kop/schedel
- orbitale regio = omgeving van het oog
- traanfilm & -productie
- oogafscheiding
- oogleden
- conjunctiva
- bulbus = stand, positie (en-, exophthalmus), grootte, druk (tensie & retrobulbair).
- sclera = oogwit
- cornea & traanafvoer
- voorste oogkamer (VOK)
- Iris & pupil
- lens
- vitreum (glasvocht)
- fundus
5
Q
welke test wordt gebruikt bij vermoeden op droge ogen?
A
schirmer tear test. Dit doe je als allereerst.
6
Q
distigium
A
bij paard en amerikaanse cocker spaniël, waarbij haartjes op naakte ooglidrand zit die irritatie geven op de cornea.
7
Q
en- & exophthalmus
A
verkleind of vergroot oog
8
Q
cellagen cornea
A
traanfilm epitheel stroma membraan van Descement endotheel
9
Q
cornea onderzoek
A
fluorescide kleuring = opsporen beschadiging.
10
Q
3 reactiepatronen cornea
A
- oedeem
- bloedvat ingroei
- pigment
11
Q
onderzoek voorste oogkamer
A
d.m.v. spleetlamp.