Hoorcollege 4 - Jong zijn en ziekte Flashcards

1
Q

Functionele/ psychosomatische klachten

A

Lichamelijke klachten waarbij bepaalde lichaamsfuncties niet goed verlopen zonder dat er daadwerkelijk een beschadiging van een deel van het lichaam aanwezig is, hangen samen met stress en spanning in lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke klachten meest bij huisarts 0-11 jaar?

A
  • Astma
  • Eczeem
  • Buikpijn
  • Obstipatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke klachten meest bij huisarts 12-18 jaar?

A
  • Astma
  • Hoofdpijn/migraine
  • Rugklachten
  • Buikpijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Normale ontwikkelingsfasen als kind

A
  • Peuter en kleutertijd
  • Schoolleeftijd
  • Adolescentie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Peuter en kleutertijd normaal

A
  • Emotionele en gedragsregulatie
  • Sociale competentie
  • Cognitieve vaardigheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Peuter en kleutertijd kind met chronische ziekte

A

De emotionele regulatie en cognitieve vaardigheden zijn nog niet goed ontwikkeld, waardoor ze sommige medische zaken niet begrijpen (medicatie inname)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Schoolleeftijd normaal

A
  • Self efficacy (vertrouwen in jezelf)
  • Identiteit (jezelf vergelijken)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Schoolleeftijd kind met chronische ziekte

A

Jezelf vergelijken met anderen is lastig omdat niemand in dezelfde situatie zit als jij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Adolescentie kind met chronische ziekte

A

Identiteit: groepsdruk van drinken gaat niet samen met streng dieet
Autonomie: past niet bij de verplichte self-management die je krijgt wanneer je ziek bent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Problemen bij kinderen met chronische ziekte: ziektegerelateerd

A
  • Leren leven met pijn en beperkingen
  • Omgaan met artsen en ziekehuis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Problemen bij kinderen met chronische ziekte: algemeen

A
  • Handhaven emotioneel evenwicht
  • Bijstellen zelfbeeld
  • Vinden van manier om om te gaan met mensen om hun heen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Kenmerken die een belangrijke invloed uitoefenen op emoties bij gezin met iemand met chronische ziekte:

A
  • Inperking leefwereld
  • Onbeheersbaarheid van de situatie
  • Verantwoordelijkheid
  • Onzekerheid over verloop ziekte
  • Lange duur van situatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Emoties bij inperking leefwereld

A

Boosheid, frustratie, teleurstelling, eenzaamheid, isolatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Emoties bij onbeheersbaarheid van de situatie

A

Angst, machteloosheid, depressie, hulpeloosheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Emoties bij verantwoordelijk

A

Boosheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Emoties bij onzekerheid over het verloop van de ziekte

A

Hoop en vrees, vertrouwen en wanhoop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Emoties bij lange duur van de situatie

A

Vermoeidheid en depressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Meest voorkomende DSM-5 stoornissen bij kinderen en adolescenten als gevolg van lichamelijk ziekte

A

Angststoornissen en stemmingsstoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Angststoornis jonge kinderen

A
  • Gedragssymptomen en somatische symptomen (terugtreken, vermijden, vastklampen, driftbuien, hoofdpijn en buikpijn)
  • Angst vaak gericht op denkbeeldige objecten en gebeurtenissen
  • Vaak specifieke fobie of separatieangststoornis ontwikkeld
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Angststoornis adolescenten

A
  • Gedrags-, cognitieve- en emotionele symptomen (terugtrekken, disfunctionele cognities en angstgevoelens)
  • Breder patroon van angst en vermijding dan bij kinderen
21
Q

Stemmingsstoornissen jonge kinderen

A
  • Gedragssymptomen (huilen, apathisch, slapeloosheid, uitgeput, slechte eetlust, geïrriteerd, desinteresse)
  • Soms gemaskerd door: gedragsstoornissen, lichamelijke klachten of problemen met leren.
22
Q

Stemmingsstoornissen adolescentie

A
  • Gedragsmatig, cognitief en emotioneel (apathisch, huilen, slapeloosheid, droefheid, gevoelens van wanhoop)
  • Vaker in adolescentie dan kindertijd
  • Vaak gemaskerd door agressief gedrag of seksueel afreageren
23
Q

Factoren die relevant zijn voor stressreactie?

A
  • Betekenisverlening
  • Sociale steun
  • Eerdere levenservaringen
  • Persoonlijkheid
  • Coping
24
Q

Coping

A

Alles wat mensen doen om controle te krijgen over een situatie die als bedreigend wordt ervaren

25
Q

Actieve coping/ primaire controle

A

Pogingen om direct de bron van stress of reactie op de stressor te veranderen

26
Q

Accommoderende coping/ secundaire controle

A

Pogingen om je aan te passen aan de stress door bijvoorbeeld: reappraisal, positief denken, acceptatie of afleiding

27
Q

Passieve/ vermijdende coping

A

Gedragsmatige en cognitieve vermijding van de bron van stress

28
Q

Effectiviteit verschillende copingstrategieën

A

Accommoderende coping: betere aanpassing, minder angst en depressie
Passieve/ vermijdende coping: slechtere aanpassing meer angst en depressie
Actieve coping: alleen gunstig bij controleerbare bronnen van stress

29
Q

Rol van ouders bij chronisch ziek kind

A
  • Uitleg geven (ouders moeten open zijn)
  • Ondersteunen
    * Helpen met coping strategieën
    * Afleiden tijdens pijnlijke ingrepen
    * Ondersteunen bij behandelregime
  • Letten op eigen reacties en gedrag
30
Q

Warme en positieve relatie met ouders

Opvoeding en chronsiche ziekte

A

Betere behandeltrouw

31
Q

Monitoring/ regulatie door ouders

Opvoeding en chronsiche ziekte

A

Hogere kwaliteit van leven

32
Q

Gezinsconflict

Opvoeding en chronsiche ziekte

A

Lagere behandeltrouw

33
Q

Excessieve ouderlijke controle/bescherming

Opvoeding en chronsiche ziekte

A

Meer psychische symptomen

34
Q

Autoritaire ouderschapsstijl

Opvoeding en chronsiche ziekte

A

Gezinsconflicten

35
Q

Cognitieve gedragstherapeutische technieken bij pijn en stress (kan door ouder en psycholoog)

A
  • Psycho educatie (uitleg)
  • Modelling (gedrag voor doen)
  • Afleiding (tijdens ingreep)
  • Ontspanning
  • Cognitieve technieken en copingstrategieën
36
Q

Intergenerationele transmissie

A

Wanneer ouder depressie heeft of heeft gehad, heeft het kind 3-4 keer een verhoogd risico op het ontwikkelen van een depressieve stoornis

37
Q

Ontwikkelen depressieve stoornis kind wordt bepaald door:

A

Interactie van:
- Genetisch
- Temperament kind
- Opvoeding
- Cognitieve stijl ouder
- Gezinsklimaat

38
Q

Mantelzorg

A

8 uur per week, 3 maanden lang
- Huishoudelijk werk
- Emotionele steun ouder
- Persoonlijke verzorging
- Contact met buitenwereld
- Zorg voor broertjes en zusjes

39
Q

Risico voor kinderen met mantelzorg

A
  • Parentificatie (rolomkering door generatielijnen heen)
  • Overbelasting
  • Chronische stress
  • Meer opgroei en opvoed problemen
  • Meer lichamelijke en emotionele klachten
40
Q

Gedrag kinderen met zieke ouders

A
  • Naar zo normaal mogelijk functioneren streven
  • Weinig hulp vragen
  • Loyaal zijn
  • Sterk voor doen
  • Subtiele en weinig opvallende signalen uitzenden
41
Q

Systeemtherapie

A

Koepelterm voor relatie en gezinstherapie, wordt toegepast bij ziekte bij kinderen en bij ouders.

42
Q

Systeemtherapeutische benadering

A
  • Wisselwerking tussen individuen
  • Interacties rond problemen
  • Psycho educatie op gezinsniveau
  • Medische ethisch gekleurde systeemconflicten
43
Q

Model van Rolland

A

Risicofactoren op gezinsniveau in kaart brengen.
- Type ziekte
* Aanvang = acuut of geleidelijk
* Verloop = progressief, stabiel of recidiverend
*Uitkomst = levensduur, mate/soort invalidering
- Fase ziekte: crisis, chronisch, terminaal
- Stadium levensloop gezin: uit hoeveel bestaat gezin en wat zijn functies

44
Q

Centripetale krachten

Model van Rolland

A

Middelpuntzoekend, personen gericht op gezin. Moeder heeft baan op om voor kind te zorgen

45
Q

Centrifugale krachten

Model van Rolland

A

Personen gericht op het vermijden van het gezin. Kind dat uit huis gaat

46
Q

Valkuilen therapeut chronische ziekte

A

Rigiditeit - te hoge verwachtingen
Neutraliteit verliezen - te veel meegaan in wens cliënten waardoor je de wensen van anderen verwaarloost

47
Q

Interventies gericht op opheffen stagnatie

A
  • Gebrek aan info opheffen
  • Premorbide problematiek behandelen
  • Niet verwerkte trauma’s behandelen
  • Bij extreme draaglast gezin helpen energie te besteden aan factoren die beïnvloedbaar zijn
48
Q

Interventies gericht op de structuur van het gezin

A
  • Bij ontregeling helpen bij reorganisatie van de structuur
  • Kinderen expliciet taken toebedelen die passen bij leeftijd
  • Grenzen van fysieke en emotionele intimiteit bewaken
  • Ouders helpen kinderen in te lichten
  • Ouders hiërarchische leiding in gezin laten houden
  • Balans van nemen en geven bewaken
  • Hulp geven bij structureren en aandacht van ouders
49
Q

Cognitieve interventies

A
  • Belemmerende cognities opsporen en helpen te herzien
  • Gezinsleden geruststellen
  • Met elkaar schuldbelader cognities signaleren en zo mogelijk ontzenuwen
  • Gezonde gezinsleden uitdrukkelijk toestemming geven dat ze mogen genieten van leven