Hoofdstuk 9 Flashcards

1
Q

structuur oog

A
  • pupil
  • iris
  • lens
  • retina
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

pupil

A

lensopening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

iris

A

bepaalt grootte lensopening en dus hoeveelheid licht die binnenvalt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

lens

A

focust licht op retina

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

retina

A

vangt licht op (stroom van fotonen) en convergeert naar neurale activiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

myopia

A

bijziendheid (voor retina, -)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hyperopia

A

verziend (na retina, +)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

visuele veld

A

wat persoon ziet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

receptieve veld

A

wat cel ziet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Licht

A

licht bestaat uit elektromagnetische golven (fotonen). wij zien tussen 400 en 700

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

staafjes

A

schemerlicht, geen kleuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

kegeltjes

A

helder licht, kleurenvisie en details en scherpte. 3 soorten kegeltjes verantwoordelijk voor 3 soorten licht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

lichtgevoelige retinale ganglioncellen

A

circadiaans ritme, reguleren pupilgrootte en afgifte melatonine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

fovea

A

midden van de retina, heeft veel kegeltjes en geen staafjes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

perifere visuele veld

A

rondom fovea, minder fotoreceptorcellen, overwegend staafjes. dus minder scherp-> draait je hoofd om iets scherp te zien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Blinde vlek

A

hier komt nervus opticus en bloedvaten uit, dus geen fotoreceptorcellen. mediaal tov fovea. binnenkant oogbol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

fotoreceptoren zijn verbonden met twee lagen retinale zenuwcellen:

A

laag 1
- horizontale cellen
- bipolaire cellen
- amacriene cellen
laag 2
- retinale ganglioncellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

2 soorten retinale ganglioncellen

A
  • parvocellulair = voor kleur en fijne details
  • magnocellulair = voor beweging en licht

de axonen van deze cellen vormen de nervus opticus

in retinale ganglioncellen gebeurt omzetting naar neurale activiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

optisch chiasma

A

voordat nervus opticus naar hersenen gaat kruisen ze gedeeltelijk in optich chiasma. de mediale axonen (nasale delen) gaan wel contralateraal.
laterale axonen blijven aan hun eigen kant (ipsilateraal)

dus informatie uit rechter visuele veld gaat naar linkerhemisfeer en andersom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

3 visuele routes naar het brein

A
  • geniculostriate system
  • tectopulvinaire systeem
  • tractus retina-hypothalamicus
21
Q

geniculostriate systeem

A
  • retina
  • laterale geniculate nucleus in thalamus
  • laag 4 van V1
  • andere visuele hersengebieden

axonen van alle parvocellulaire RGCs, en enkele magno. dus heel belangrijk voor kleur

22
Q

tectopulvinaire systeem

A

“waar” systeem -> stuurt oogbeweging
- retina
- collculi superior in optisch tectum
- pulvinar nucleus in thalamus
- andere visuele hersengebieden

allen magnocellulaire RGCs

omzeilt V1, dus als je daar schade hebt weet je nog wel waar dingen zijn

23
Q

Tractus retina-hypothalamus

A

van lichtgevoelige RGCs naar suprachiasmatische nucleus in thalamus

24
Q

lagen van de laterale geniculate nucleus

A

6 lagen
- laag 1-2 = magnocellulair
- laag 3-6 = parvocellulair

laag 2, 3 en 5 zijn ipsilateraal
laag 1, 4, en 6 zijn contralateraal

25
Q

spatiele codering?

A

voor ieder aspect van een systeem is er een plek in de hersenen die daar mee bezig is

26
Q

waar wordt visuele informatie ontvangen in V1

A

in laag 4 van de occipitale kwab

27
Q

waar wordt visuele informatie ontvangen in V1

A

in laag 4 van de occipitale kwab

28
Q

lagen in occipitale cortex

A

6 gebieden, hoe hoger getal hoe hoger de cognitieve functie.

29
Q

extrastriate cortex?

A

alle gebieden buiten V1 (dus V2, V3 etc.)

30
Q

hiërarchie van receptieve velden

A

receptieve velden van neuronen worden groter naarmate de cel zich verder in de verwerkingsstroom bevindt.

31
Q

wat als een gebied grotere corticale representatie heeft

A

die bieden een meer gedetailleerde (re)constructie van de externe wereld. Bijvoorbeeld het deel van de fovea is heel groot in de occipitaal kwab.

corticale representatie = hoeveelheid hersenweefsel

32
Q

hoe gebeurt locatie codering?

A

informatie van een receptief veld in de retina behoud spatiele relatie wanneer het naar LGN en V1 wordt gestuurd.

33
Q

waar reageren retinale ganglioncellen op?

A

op luminantie contrast, de aan- of afwezigheid van licht

34
Q

dus hoe nemen we vormen waar?

A

RGCs sturen info over randen en daarmee maken we vormen.

35
Q

hoe reageren simpele V1 cellen op input

A

door overlappende RGCs hebben zij een groot receptief veld en reageren dus op lijnsegmenten.
maximale activatie door balken van licht met een bepaalde oriëntatie (oriëntatie detectoren)

36
Q

hoe reageren complexe V1 cellen

A

reageren alleen op bewegende lijnsegmenten met bepaalde oriëntatie
-> hierdoor kunnen ze het starten en stoppen van een beweging waarnemen

37
Q

verwerking in V1 van simpele/complexe en hypercomplexe cellen?

A

in oriëntatie kolommen. die bevatten neuronen die reageren op lijnsegmenten met dezelfde oriëntatie.
in oculaire dominantie kolommen, die ontvangen input linker- of rechteroog

38
Q

wat doet temporaalkwab?

A

zorgt voor objectherkenning.

hierdoor liggen de cellen die het meeste zien van je visuele systeem niet per se in V1.

39
Q

hoe regelt de temporaalkwab zijn zaakjes?

A

hij heeft kolommen met neuronen die reageren op vormcategorieën (bijv. gezichten/fruit).

Een object wordt gerepresenteerd door de activiteit van vele neuronen met kleine variaties in specificiteit voor een bepaalde stimulus die gegroepeerd zijn in dezelfde kolom. -> stimulus equivalentie
(zin goed lezen dan snap je het wel)

40
Q

stimulus equivalentie

A

het kunnen herkennen van een object als hetzelfde object, ongeact oriëntatie of standpunt.

41
Q

kleurenvisie theorieen

A
  • thricomatische
  • opponente-processen (ganglioncellen voor kleurreceptie)
42
Q

waar gaat de informatie over kleur naartoe?

A

kleurgevoelige blobs in V1

43
Q

twee visuele informatiestromen vanuit occipitaal kwab?

A
  • dorsaal = hoe -> naar parietaal kwab
  • ventraal = wat -> naar temporaal kwab

zowel het geniculostriate als het tectopulvinaire systeem dragen bij aan dorsale en ventrale informatiestroom

44
Q

speciale gebieden in ventrale wat stroom (temporale visuele cortex)

A
  • parahippocampal place area = analyseren van oriëntatiepunten, soort plaatsherkenning
  • fusiform face area = herkennen gezichten (vooral rechtopstaand)
45
Q

speciale gebieden in dorsale hoe stroom (pariëtele visuele cortex)

A
  • lateral intraparietal area = sturen van oogbewegingen
  • anterior intraparietal area = visuele ondersteuning bij grijpen van objecten
46
Q

Laesies in ventrale stroom

A

visuele agnosie = stoornis in objectherkenning.

prosopognosie = onvermogen om gezichten te herkennen

47
Q

laesies in dorsale stroom

A

optische ataxie = patiënten herkennen objecten, maar kunnen niet handelen erop.

48
Q

Schade aan V1

A

blindsight, geen wat of hoe, maar nog wel een waar door tectopulvinair systeem.