Hoofdstuk 6 Flashcards

1
Q

routes voor toediening?

A
  • entraal = via spijsvertering
  • parentaal = niet via spijsvertering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

bloed-hersenbarriere en toediening farmaca?

A

om hersenen te bereiken moet farmaca van bloedbaan naar de extracellulaire vloeistof. alleen kleine ongeladen moleculen kunnen hierdoorheen door tight junctions.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

tight junctions

A

nauwe verbindingen tussen de haarvaten en neuronen in de hersenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

astrocieten

A

?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

gebieden zonder bloed-hersenbarriere?

A
  • hypofyse = afgifte van hormonen hierdoor wordt deels beïnvloedt door andere hormonen die daar via het bloed komen
  • area postrema = detecteert toxische substanties die braakreflex opwekken
  • pijnappelklier = moduleert dag/nacht cyclus onder invloed van hormonen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hoe worden psychofarmaca geëlimineerd uit het lichaam?

A
  • catabolisatie (afbraak) = lever, nieren, ingewanden
  • excretie = urine, ontlasting, zweet, borstvoeding, uitgeademde lucht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

effecten farmaca op synaps?

A
  • agonist = stof die effect neurotransmitter verhoogt of nagebootst
  • antagonist = dtof die effect tegenwerkt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

classificatie van psychofarmaca

A
  • psycholeptica = inhiberen
  • psychoanaleptica = stimuleren
  • psychodysleptica = desorganiseren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

psycholeptica - sedativa, hypnotica en anxiolytica

A

werken op GABA receptor (want die heeft hier bindingsplaatsen voor) als gaba antagonist
- sedativa en hypnotica als GABA (nabootsen)
- Anxiolytica verhogen binding van GABA

gebruikt in anesthesie en behandeling angst en epilepsie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

psycholeptica - antipsychotica

A

werken op dopamine receptoren (activerend) als antagonisten.
- bezetten de dopamine receptor waardoor minder bindingsplaats voor DA

gebruikt bij behandeling van schizofrenie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

psychoanaleptica - antidepressiva

A
  • MAO
  • TCA’s
  • SSRi’s
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

MAO - Monoamine Oxidase

antidepressiva

A

MAO remmers inhiberen afbraak van serotonine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

TCA’s - tricyclische antidepressiva (1ste gen)

A

inhiberen heropname van serotonine, maar ook van NE, histamine, ACth en DA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

SSRi’s - selective serotonin re-uptake inhibitors (2de gen)

antidepressiva

A

inhiberen heropname van serotonine meer selectief. heeft minder bijwerkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

psychoanaleptica - stimulantia

A
  • cocaine/crack; dopamine agonist en blokkeren heropname van dopamine
  • amfetamine; norepinefrine en dopamine agonist, stimuleren afgifte en blokkeren heropname
  • andere amfetamine; ritalin, meth, MDMA/XTC
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

psychodysleptica - narcotische analgetica

A
  • opium (uit papaver of maanzaad)
  • codeïne en morfine (uit melksap van zaadbollen)
  • Heroïne (gesynthetiseerd uit morfine)

werkt op meerdere neurotransmitters en receptoren, endorfinen (= peptiden met opiaat-achtige effecten) aangemaakt in lichaam

17
Q

psychodysleptica - hallucinogenen

A
  • veranderen sensorische perceptie en cognitie - hallucinatie
  • niet specifieke versterkers, beïnvloed door intentie
18
Q

gedrag mensen aan drugs theorieën?

A
  • disinhibitie theorie
  • behavioral myopia
  • aangeleerd gedrag
19
Q

disinhibitie theorie

A

beïnvloeding beoordelingsvermogen en rationaliteit, maar laat instinctieve gedragingen intact.

20
Q

behavioral myopia

A

bijziendheid/kortzichtigheid, neiging om alleen te reageren op acute en prominente prikkels terwijl minder acute en gevolgen van acties worden genegeerd.

21
Q

aangeleerd gedrag

A

gedrag tijdens drugsgebruik is deels aangeleerd en context-afhankelijk

22
Q

verschil middelenmisbruik en verslaving?

A
  • middelenmisbruik = chronisch overmatig gebruik
  • verslaving = fysieke afhankelijkheid, psychologische symptomen, afkickverschijnselen en compulsief gedrag

middelenmisbruik kan leiden tot verslaving

23
Q

wanting-and-liking theorie?

wat maakt iemand verslaafd

A

de drang (motivatie -> verlangen -> craving) neemt toe na herhaaldelijk gebruik, maar het genot af.
sensitisatie van mesolimbisch dopaminemerge systeem

neurale mechanismen van genot nog niet duidelijk, maar waarschijnlijk gereguleerd door kleiner netwerk nuclei in opioïde en endocannabinoïde systemen.

24
Q

habituatie

gewenning

H5

A

spanningsafhankelijke calcium kanalen worden minder sensitief voor spanningsfluctuaties
- minder Ca2+ influx
- minder neurotransmitter afgifte in synaptische spleet
-

25
Q

sensitisatie

verhoogde respons

H5

A

kaliumkanalen minder responsief door serotonine afgifte interneuron
- verminderde K+ efflux -> lager actiepotentiaal
- verhoogde Ca2+ influx
- meer neurotransmitter afgifte in synaptische spleet

26
Q

3 typen habituatie (tolerantie)?

A
  • metabole: verhoging van afbraakenzymen
  • cellulaire: neurale plasticiteit
  • aangeleerde: coping mechanismen
27
Q

hoe ontwikkelt sensitisatie?

A
  • kans op ontwikkelen groot bij exposure met tussenpozen
  • gelinkt aan conditioneren van cues
  • kan het zenuwstelsel primen voor verslaving
28
Q

hormonen?

A

chemische boodschappers geproduceerd door klieren en afgegeven in de bloedbaan om door het lichaam verdeeld te worden.
afgifte ervan wordt geregeld door hiërarchisch systeem van neurohormonen

29
Q

hiërarchisch systeem neurohormonen

A
  • hypothalamus geeft releasing hormoon aan anterieure deel hypofyse
  • hypofyse gestimuleerd om hoormoon te produceren en af te geven aan bloedbaan
  • bijnieren ontvangen via de bloedbaan en geven zelf hormoon af aan bloedbaan
  • die heeft elders in lichaam effect
30
Q

chemische classificatie van hormonen

A
  • steroïde hormonen
  • peptide hormonen
31
Q

steroïde hormonen

A
  • gesynthetiseerd uit cholestrol in klieren
  • binden aan steroïde receptoren in celmembraam of in cel (oplosbaar in vet)
  • kunnen transcriptie van genen direct beïnvloeden.

bijvoorbeeld testosteron of cortisol

32
Q

peptide hormonen

A
  • synthese door transcriptie + translatie van DNA
  • binden aan metabotrope receptoren
  • kunnen fysiologie van de cel en transcriptie van genen indirect beïnvloeden.

bijvoorbeeld insuline, groeihormonen, endorfine

33
Q

Homeostatische hormonen

A
  • houden metabolische processen constant

bijvoorbeeld insuline

34
Q

functionele classificatie van hormonen

A
  • homeostatische hormonen
  • geslachtshormonen
  • glucocorticoïden
35
Q

geslachtshormonen

A

reguleren reproductieve functies en induceren gendereffecten op ontwikkeling hersenen
- testosteron, estrogeen en progesteron

36
Q

Glucocorticoïden

A

stress hormonen
- afgegeven in reactie op stressor

bijvoorbeeld cortisol

37
Q

Glucocococococorticoïden en stress 2 soorten responsen?

autonome zenuwstelsel

A
  • snelle respons
  • langzame respons
38
Q

snelle respons?

cocococ

A

seconden
- hypothalamus (impuls)
- ruggenmerg
- bijniermerg
- epinefrine = adrenaline

39
Q

langzame respons

cocococococococ

A

minuten tot uren
- hypothalamus (hormoon)
- hypofyse (anterieur) -> ACTH hormoon
- bloedbaan
- bijnierschors
- cortisol