hoofdstuk 9 Flashcards

1
Q

Conceptuele kennis

A

kennis die ons in staat stelt om objecten te herkennen en inschattingen te maken over hun doel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Concepts

A

mentale representatie van objecten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Family resemblance

A

defenities van een categorie slaan soms niet op alle leden van de categorie, bijv ik en floor behoren tot de categorie van onze familie, maar we lijken niet op elkaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Prototype approach to categorization

A

Je moet bepalen of iemand lid is van een categorie, door diegene te vergelijken met een prototype van die categorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Prototype

A

een typisch lid van deze categorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Kleine overlap in kenmerken = … family resemblence

A

lage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Sentence verification technique

A

een techniek waarbij een participant zo snel mogelijk moet zeggen of een zin goed of fout is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

 Typicality effect

A

mensen reageren sneller op een object wat prototypisch is voor de categorie, dan op een object wat minder prototypisch is voor de categorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Exemplar

A

= een daadwerkelijk lid van de groep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Central tendency

A

een waarde, net als het gemiddelde, die een set data beschrijft door de meest centrale punt van de data te presenteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Ideal dimension

A

dicht gerelateerd aan een bepaald doel wat belangrijk is voor participanten, voorbeelden:

  • Dingen die je uit een brandend huis zou redden
  • Dingen die je kan eten tijdens een dieet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Superordinate level

A

bijvoorbeeld: meubels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Basic level

A

bijvoorbeeld: tafel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Subordinatie level

A

bijvoorbeeld: keukentafek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

zijn de meest inclusieve categorieën waarmee een concreet beeld van een categorie als een geheel kan worden gevormd

A

Basic level

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

entry point

A

het punt waarbij de waargenomen stimulus voor het eerst contact maakt met de onderliggende herinnering

17
Q

Semantisch netwerk benadering

A

het idee dat concepten in het hoofd zijn georganiseerd in netwerken

18
Q

Cognitive economy

A

manier van een kenmerk bij een hogere categorie indelen, in plaats van bij elke categorie daar onder apart

19
Q

Delayed-copy task

A

mensen krijgen een plaatje te zien, dan 10 seconden niets te zien, daarna moetsen mensen het plaatje opnieuw zien in hun geheugen
Basis dingen waren vaak in de mentale representatie inbegrepen, maar kleine dingen die dieren van andere dieren onderscheiden niet perse

20
Q

Semantische dementie

A

hebben moeite met het benoemen van objecten en deze objecten in categorieën plaatsen

21
Q

Spreading activation

A

het verloop van activivatie van de netwerken in je geheugen, dus denken aan een bepaalde vogel zorgt ook voor denken aan andere vogels

22
Q

Connectionisme

A

een benadering om computer modellen (parallel distributed processing) te creëren om cognitieve processen te representeren

  • Gebaseerd op hoe informatie gerepresenteerd is in het brein
  • Heeft succesvol afgehandeld met een paar tekortkomen van de oude theorieën
23
Q

Input units

A

units die worden geactiveerd door stimuli vanuit de buitenwereld

24
Q

Hidden units

A

hiernaar sturen input units hun informatie

25
Q

Output units

A

hidden units sturen hun informatie naar deze output units

26
Q

Connection weight

A

hoe een signaal wat van de ene naar de andere unit wordt gestuurd de activiteit van de volgende unit vermeerderen of verminderen

27
Q

Error signaal

A

de verkeerde responsen worden teruggestuurd

28
Q

Back propagation

A

het proces waarin de verkeerde responsen worden teruggestuurd

29
Q

Graceful degradation

A

wanneer er schade is, maar niet het hele systeem is aangetast
- Kunnen de generalisatie van het leren verklaren

30
Q

Category-specific memory impairment

A

= het vermogen verliezen om een soort object te identificeren

31
Q

Sensory-functional hypothesis

A

ons vermogen om levende dingen van niet levende dingen te onderscheiden komt vanuit een semantisch herinneringssysteem die sensorische kenmerken en functies van objecten onderscheid

32
Q

Semantische categorie benadering (aka domein specifiek benadering)

A

= er zijn specifieke neurale circuits in het brein voor specifieke categorieën

33
Q

Multiple factor approach

A

zoekt naar meer factoren en dimensies die bepalen hoe concepten in verschillende categorieën verdelen

34
Q

Crowding

A

dieren delen heel veel uiterlijke kenmerken, terwijl niet-levende dingen dat niet doen

35
Q

Embodied approach

A

onze kennis van concepten is gebaseerd op de reactivatie van een sensorisch en motorisch proces wat ontstaat wanneer we een interactie hebben met een object

36
Q

Semantische somatotopy

A

de samenwerking tussen woorden uitspreken die gerelateerd zijn aan bepaalde delen van het lichaam en de locatie van de breinactiviteit

37
Q

Hub and spoke model van semantische kennis

A

gebieden in het brein die geassocieerd worden met specifieke functies en kenmerken van een specifiek object of concept zijn allemaal verbonden aan de ATL

38
Q

Schade in de Anterior temporal Lobe

A

semantische achterstand in dementie en het savant syndroom