hoofdstuk 12 Flashcards

1
Q

Alternate use test

A

om divergent thinking te meten. Mensen moeten zo veel mogelijk manieren bedenken om een simpel object te gebruiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Analogical encoding

A

mensen moeten twee problemen vergelijken die gemeenschappelijke structuren hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Analogische paradox

A

mensen vinden het lastig om analogieën te gebruiken in het lab, maar hebben er geen problemen mee in real-world settings

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Analogical transfer

A

ervaring in het oplossen van een probleem om een gelijkwaardig probleem op te lossen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Analogie

A

een vergelijking maken om een gelijkenis te laten zien tussen 2 verschillende dingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Candle problem

A

een taak waarbij mensen een paar objecten kregen, om een kaars aan de muur te maken, zonder dat deze op de grond zou lekken. Dit was om functional fixedness op te lossen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Goal state

A

de conditie waarin het probleem is opgelost

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

In vivo problem-solving research

A

mensen observeren om te bepalen hoe zij problemen oplossen in real-life situaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Initial state

A

de conditie waarin het probleem begint

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Intermediate state

A

de variërende condities die ontstaan in de weg van de inital state naar de goal state

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Latente inhibitie

A

mechanismes die irrelevante stimulatie filteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Means-end analysis

A

probleem-oplossing techniek die probeert om de verschillen tussen de initial state en de goal state zo klein mogelijk te maken, bijvoorbeeld door subdoelen te creëren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Mental set

A

een bepaald idee over hoe je een probleem kan benaderen, gebaseerd op de ervaringen van een persoon of wat in het verleden heeft gewerkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Multilated checkboard problem

A

een studie die heeft onderzocht hoe de manier waarop een probleem wordt gepresenteerd het vermogen om een probleem op te lossen beïnvloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Pre-inventive forms

A

objecten in de finkes creative cognition taak die de creatie van een creatief product vervolgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Problem space

A

de intial state, de goal state en alle mogelijke tussen fases voor een specifiek probleem

17
Q

Radiation problem

A

een manier vinden om een tumor te verwijderen met bestraling, zonder andere organen te beschadigen. Dit probleem is heel veel gebruikt om de rol van analogieën in probleemoplossen te illustreren

18
Q

Restructuring

A

de representatie van een probleem veranderen, volgens gestalt het sleutelmechanisme om problemen op te lossen

19
Q

Savant syndroom

A

bij mensen met autisme of een mentale stoornis, kunnen buitengewoon creatief zijn of talent hebben

20
Q

Source problem

A

een probleem of verhaal wat analogisch is aan het target probleem en daarmee informatie verzorgt wat kan leiden tot het oplossen van het target probleem

21
Q

Structural features

A

het onderliggende principe wat het oplossen van het probleem beheerst, voorbeeld van het radiatie probleem: iets moeten vernietigen met veel kracht, wat omringt is met dingen die vernietigd kunnen worden door deze kracht

22
Q

Surface features

A

specifieke elementen die het probleem vormen, bijvoorbeeld bij het radiatie probleem: de stralen en de tumor

23
Q

Target problem

A

het probleem wat opgelost moet worden

24
Q

Think aloud protocol

A

de procedure waarbij participanten hardop moeten zeggen wat ze denken tijdens een probleem oplossen

25
Q

Tower of Hanoi problem

A

een probleem waarbij disks van de ene set naar de andere verplaatst moesten worden.
 Word gebruikt om de mean-end analysis te illustreren

26
Q

Two string problem

A

een taak waarbij mensen twee touwtjes moesten verbinden die te ver van elkaar waren om elkaar aan te raken.
 Wordt gebruikt om functionel fixedness te illustreren

27
Q

Water Jug problem

A

een probleem om te illustreren hoe een mental set de strategieën kan beïnvloeden die mensen gebruiken om problemen op te lossen

28
Q

Gestalt psychologen over problemen:

A
  • Focuste op hoe mensen een probleem representeren in hun hoofd
  • Vonden dat reorganisatie te maken had met inzicht