Hoofdstuk 1 Flashcards

1
Q

4 fases cognitief proces

A
  1. Perceptie
  2. Leren en geheugenopslag
  3. Retrieval
  4. Denken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Groom: 4 benaderingen

A
  1. experimentele cognitieve psychologie
  2. computermodellen
  3. cognitieve neurowetenschap
  4. cognitieve neuropsychologie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

1879

A

Wilhelm Wundt richtte het eerste psychologisch laboratorium op, hij deed hier onderzoek naar perceptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

1885

A

Ebbinghaus deed het eerste experimentele onderzoek naar geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

1890

A

William James brengt het boek ‘principals of psychology’

= boek met theorieën over onder andere het geheugen die tegenwoordig alom erkend zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Begin 20e eeuw

A

 Toename invloed van behaviorisme
= psychologen moeten zich beperken tot extern observeerbaar gedrag, interne mentale processen werden buiten beschouwing gelaten
- Skinner: trainde ratten om op een hendeltje te drukken zodat ze beloond werden met voer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Gestalt psychologie

A

voor goed begrip van de menselijke cognitie moeten de (interne) mentale processen bestudeerd worden

  • Basis van de hedendaagse cognitieve psychologie
  • Legt nadruk op de manier waarop componenten van perceptuele input wordt gegroepeerd en geïntegreerd in patronen en hele figuren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Pragnanz

A

betekenisvolle inhoud

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Schematheorie van Bartell

A

alle nieuwe perceptuele input wordt geanalyseerd door de input te vergelijken met items ( = schema’s) die zich al in ons geheugen bevinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

2 implicaties schematheorie van Bartell

A
  1. De perceptie van en de herinnering aan een input kan veranderd/ vervormd worden om te voldoen aan bestaande schema’s
  2. Omdat onze schema’s deels zijn verworven op basis van onze persoonlijke ervaring, kan de perceptie van en de herinnering aan de input per individueel verschillen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

2 typen van inputverwerking:

A
  1. Top-down

2. Bottom-up

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Top-down

A

schema’s worden gegenereerd door de hogere schorsstructuren en naar het zenuwstelsel gestuurd om ze te vergelijken met de binnenkomende stimuli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Bottom-up

A

inputverwerking wordt geïnitieerd door stimulatie van de zintuigen en doorgestuurd naar de hogere schorsstructuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

1950

A

introductie van de computer levert veel nieuwe ideeën over informatieverwerking op
Computer werd gezien als analogie van hersenmechanismen en het modelleren van hersenfuncties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Newell

A

eerste die een computerprogramma ontwikkelde dat in staat was om eenvoudige problemen op te lossen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Feature detector systemen

A

later ontwikkelde computerprogramma’s die perceptuele processen konden uitvoeren
- Herkenning van een patroon vindt plaats als er features van een te herkennen patroon aanwezig zijn

17
Q

Broadbents limited capacity processormodel

A

proces van selectieve aandacht

  • Mensen hebben moeite met tegelijk aandacht hebben voor twee verschillende inputs
  • Wanneer er te veel input is kan het brein het niet meer verwerken > er moet selectief te werk worden gegaan
18
Q

Cognitieve neuro WETENSCHAP

A

bestuderen de relatie tussen hersenfuncties en cognitie door middel van hersenscans

19
Q

Cognitieve neuro PSYCHOLOGIE

A

onderzoeken dezelfde relatie als de neuro wetenschap, maar doen dit aan de hand van individuen die hersenschade hebben opgelopen

20
Q

modulair

A

bepaalde hersengebieden voeren specifieke functies uit

21
Q

Rechtshandig persoon

A

linker hersenhelft is dominant over de rechter hersenhelft en andersom
 Links: houdt zich bezig met taal en spreken
 Rechts: houdt zich bezig met het verwerken van non-verbale input

22
Q

Voorste hersenhelft

A

houdt zich bezig met output

23
Q

Achterste hersenhelft

A

verwerken van input

24
Q

Frontaalkwab

A
  • Motorische centra
  • Gebied van Broca
  • Centrale executive system = bewuste mentale processen
25
Q

Prefrontale cortex:

A
  • Intelligentie

- Verwerken van visuele input

26
Q

Pariëtale kwab:

A
  • Perceptie

- Somatische input

27
Q

Temporaal kwab:

A
  • Geheugen

- Auditieve input

28
Q

Linker temporaalkwab:

A
  • Gebied van Wernicke = taalgeheugen en taalbegrip
29
Q

Dubbele dissociatie

A

wanneer je korte- of langetermijn geheugen beschadigt is, zonder dat dit invloed heeft op de ander

30
Q

interdependentie

A

onderlinge onafhankelijkheid)

31
Q

Verklaring van Hebb over informatieverwerking in de hersenen:

A
  • Wanneer er twee verbonden zenuwcellen A en B gedurende enige tijd simultaan worden gestimuleerd, er een structurele verandering optreedt in de verbindende synaps
     Verbinding tussen de zenuwcellen wordt dan versterkt
32
Q

Cell assembly

A

een netwerk van een groep neuronen die met elkaar verbonden zijn en die over een relatief groot gebied in de hersenen verspreid kunnen liggen
Stimulatie van een van die cellen > kan aanleiding geven voor activatie van het totale netwerk

33
Q

Verklarende waarde van de theorie van Hebb:

A
  • Kan verklaren hoe gedachten en herinneringen met elkaar geassocieerd worden in het geheugen
  • Kan verschil verklaren tussen korte termijn en lange termijn geheugen