Hoofdstuk 8 Flashcards

1
Q

Wat zijn kenmerken van gebeurtenissen die we beter onthouden in ons leven dan andere gebeurtenissen?

A
  • herinneringen die een groot deel van je toekomst worden

- keerpunten in iemands leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Reminiscence bump

A

mensen die ouder dan 40 zijn hebben gemiddeld een minder goed geheugen dan daarvoor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Self-Image hypothesis

A

herinnering is het beste in de periode dat iemands zelfbeeld of identiteit wordt gevormd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Cognitieve hypothese

A

periodes van veel verandering en daarna een periode van stabiliteit zorgen ervoor dat je beter kan encoderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Cultural life script hypothesis

A

maakt onderscheid tussen de gebeurtenissen in iemands leven en wat er verwacht wordt wat er zou gebeuren in iemands leven
 Het zou makkelijker zijn voor een persoon om zijn of haar leven te onthouden als het volgens de verwachtingen verloopt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Weapon focus

A

op een wapen focussen tijdens een misdaad, kan aandacht afleiden voor andere belangrijke aspecten van de crime scene

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Flashbulb herinneringen

A

hele duidelijke en heldere lange termijn herinneringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Narrative rehearsal hypothesis

A

flashbulb herinneringen worden beter herinnerd omdat ze vaak herhaald worden om ons heen en in de media

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Constructive nature of memory

A

herinneringen zijn zo gemaakt dat je je herinnert wat er daadwerkelijk is gebeurd + additionele factoren, zoals iemands kennis, ervaringen en verwachtingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Repeated reproduction

A

het blijven herhalen na steeds langere en langere intervals na wanneer ze het hadden gelezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Source monotoring

A

het proces van vaststellen van de bron van onze herinneringen, kennis en geloof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Source monotoring error or misattribution

A

wanneer je de bron van je herinnering fout hebt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Cryptoamnesia

A

onbewust plagiatiseren van werk van anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Pragmatische interfere

A

wanneer het lezen van een zin er voor zorgt dat een persoon iets verwacht wat niet perse in de zin wordt gezegd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

= Von Restorff effect

A

Herinnering wordt beïnvloed door schema’s op twee manieren:

  1. Je vult dingen die je in een schema hebt in op de locatie van het schema, ook al is het erg niet
  2. Je onthoud dingen die op de locatie zijn die niet in het schema passen beter
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Script

A

de opeenvolging van acties die je verwacht

17
Q

Critical lure

A

het ding zelf is niet gepresenteerd, maar wel gerelateerde dingen, het wordt dan vaak onterecht herhaald

18
Q

Misinformation effect

A

misleidende informatie die aan een persoon wordt gepresenteerd, nadat een persoon iets heeft gezien wat kan veranderen hoe de persoon de gebeurtenis later beschrijft.

19
Q

Misleading post-event information (MPI)

A

de misleidende informatie die na de stimulus wordt gegeven

20
Q

Retroactive interference

A

recent leren komt in de war met iets wat in het verleden is gebeurd

21
Q

Acceptatie van een ooggetuige verklaring is gebaseerd op 2 dingen,

A
  1. Ooggetuige heeft duidelijk kunnen zien wat er is gebeurd

2. Ooggetuige kan zich goed herinneren wat er is gebeurd en kan een duidelijke beschrijving geven van wat er is gebeurd

22
Q

Orienting response

A

de neiging om op onbekende dingen in je omgeving te focussen

23
Q

= post-identification feedback effect

A

wanneer mensen te horen kregen dat ze de verdachte juist hadden geïdentificeerd, waren ze zekerder van hun beslissing

24
Q

Tips tegen misidentificatie bij een line up

A
  • Bij het aanwijzen van de dader in een line-up, moet je de aanwijzer informeren dat de dader misschien niet in de line-up staat
  • Wanneer je een line-up opstelt, zorg dan dat er ‘opvullers’ zijn die op de dader lijken
  • Gebruik een presentatie waarbij mensen 1 voor 1 worden laten zien, in plaats van allemaal tegelijk
  • zeg niet tegen de getuige wie de verdachte is in de line up
25
Q

Cognitief interview

A

een manier van een getuige laten praten met zo min mogelijk interruptie, de getuigen het moment laten herbeleven door de situatie na te maken of terug te gaan naar het plaats delict, de emoties die zij toen voelden opnieuw laten ervaren, waar ze heen keken, hoe de scene er vanaf verschillende perspectieven uitgezien kan hebben

26
Q
  1. Transcience
A

verslechtering van herinnering over de tijd

27
Q
  1. Blocking
A

geen toegang hebben tot opgeslagen herinneringen

28
Q
  1. Suggestibility
A

geïmplanteerde herinneringen, door opmerkingen die gemaakt zijn tijdens het activeren van de herinnering

29
Q
  1. Persistence
A

informatie over evenementen die we niet kunnen vergeten