Hoofdstuk 11 Flashcards

1
Q

Anaphoric inference

A

een inferentie die een object of persoon in een zin linkt aan een object of persoon in een andere zin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Balanced dominance

A

een woord heeft meerdere betekenissen en alle betekenissen zijn even waarschijnlijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Biased dominance

A

wanneer een woord meerdere betekenissen heeft en een van de betekenissen is meer waarschijnlijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Causale inferentie

A

een inferentie die resulteert in de conclusie dat gebeurtenissen in een zin zijn veroorzaakt door gebeurtenissen in een eerdere zinn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Coherence

A

representatie van een tekst of verhaal in het hoofd van de lezer, zodat het een logisch geheel is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Corpus

A

hoeveelheid waarmee specifieke woorden worden gebruikt en de hoeveelheid verschillende betekenissen en grammaticale constructies in een bepaalde taal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Garden Path sentence

A

een zin waarbij de betekenis die in het begin van de zin geïmpliceerd wordt niet juist blijkt te zijn, gebaseerd op de informatie die later in de zin wordt gegeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Given-new contract

A

in een conversatie, moet de spreker zinnen maken die zowel ontvangen informatie, als nieuwe informatie bevatten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Inferentie

A

een proces waarbij de lezer informatie creëert die niet daadwerkelijk in de tekst staat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Instrument inferentie

A

een inferentie over methoden of instrumenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Interactionist approach to parsing

A

het idee dat informatie die zowel door de syntax als door de semantics wordt gegeven gelijktijdig wordt opgenomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Late closure

A

wanneer een persoon tijdens het lezen een nieuw woord tegenkomt, gaat hij ervan uit dat het woord bij deze zin hoort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Lexical ambuigity

A

woorden kunnen meerdere betekenissen hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Lexicon

A

de kennis van een persoon over wat woorden betekenen, hoe ze klinken en hoe ze gebruikt worden in relatie tot andere woorden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Meaning dominance

A

sommige betekenissen van woorden komen vaker voor dan andere betekenissen van woorden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Morfeem

A

de kleinste eenheid van taal wat nog een echte betekenis heeft

17
Q

Parsing

A

= het mentaal groeperen van woorden in een zin, de manier waarop dit gebeurt bepaalt de betekenis

18
Q

Foneem

A

het kortste segment van de spraak die, als het zou veranderen, het woord zou veranderen

19
Q

Phonemic restoration effect

A

wanneer de foneem een woord wordt gehoord, ondanks dat er geluid doorheen kwam. Komt vaak voor wanneer het woord onderdeel is van een zin

20
Q

Psycholinguists

A

het veld in psychologie wat geïnteresseerd is in de rol van taal in psychologie

21
Q

Sapir-Whorf hypothesis

A

het idee dat de natuur van de taal in een specifieke cultuur kan beïnvloeden hoe mensen in die cultuur denken

22
Q

Semantics

A

de betekenis van de woorden en zinnen

23
Q

Syntactic coördination

A

proces waarbij mensen vergelijkbare grammaticale structuren gebruiken tijdens het hebben van een gesprek

24
Q

Syntactic primining

A

een statement horen wat met een bepaalde syntactische constructie is opgebouwd, verhoogd de kans dat het statement wat volgt met dezelfde constructie is opgebouwd

25
Q

Syntax

A

de regels die woorden combineren in zinnen

26
Q

Syntax-first approach

A

de benadering die benadrukt de rol van de syntax

27
Q

Temporal ambuigity

A

een situatie waarin de betekenis van een zin meerdere dingen kan betekenen

28
Q

Visual Word paradigm

A

experimenten over taalverwerking, bepaald hoe participanten informatie verwerken in een bepaalde situatie en hoe ze bepaalde instructies die gerelateerd zijn aan de situatie verwerken

29
Q

Word frequency

A

hoe vaak een woord wordt gebruikt in een taal, voorbeeld: het woord ‘home’ wordt in het engels vaker gebruikt dan ‘hike’

30
Q

Word frequency effect

A

woorden met een hoge frequentie worden sneller gelezen dan woorden met een lage frequentie

31
Q

Word superiority effect

A

het idee dat letters makkelijker worden herkend wanneer ze onderdeel zijn van een woord, dan apart of in een serie van letters die geen woord vormen

32
Q

Dingen die een gesprek makkelijker maken:

A
  • Given-new contract
  • Common ground
  • Syntactic coordination