Hoofdstuk 8 - Adnexiële pathologie Flashcards

1
Q

Welke tumormerkers kunnen aangevraagd worden bij evaluatie van adnexiële pathologie?

A

CA125, alfafoetoproteïne, CEA, LDH, hCG, inhibine of AMH.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de RMI?

A

De Risk of Malignancy Index. Het systeem berekent een score op basis van echografische gegevens, serum CA125 en de menopauzale status.

Een score hoger dan 200 is een indicator van maligniteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de beperkingen van RMI?

A

Het heeft een lage sensitiviteit in de premenopauzale populatie voor borderlinetumoren en invasieve tumoren in een vroeg stadium.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Geef de vijf B-kenmerken.

A

B1: Uniloculaire cyste
B2: Aanwezigheid solide component met
grootste diameter < 7mm
B3: Aanwezigheid akoestische schaduwvorming
B4: Gladwandige multiloculaire tumor met grootste diameter < 100mm
B5: Geen vascularisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Geef de vijf M-kenmerken.

A

M1: Onregelmatige solide tumor
M2: Aanwezigheid van ascites
M3: Aanwezigheid van minstens vier papillaire projecties
M4: Onregelmatige multiloculair-solide tumor met
grootste diameter > 100mm
M5: Sterke vascularisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de beperkingen van de Simple Rules?

A

In 20% van de gevallen geven ze een inconclusief resultaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het voordeel van het ADNEX-model?

A

Het model berekent naast het risico op maligniteit ook het risico dat het een borderline maligne, stadium I of metastatische tumor betreft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Geef de volgende kenmerken van follikelcysten: ontstaanswijze, grootte, symptomen en echografisch uitzicht.

A
  • Ontstaan: uit anovulatoire follikels
  • Grootte: tussen 3 en 5cm, nooit groter dan 8-10cm
  • Symptomen: asymptomatisch (toevallige vondst!)
  • Echografisch: uniloculaire, dunwandige cyste zonder projecties en anechogene inhoud
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de behandeling en opvolging van follikelcysten?

A

Behandeling is meestal conservatief gezien ze meestal binnen 6w spontaan regresseren.

Orale anticonceptie kan vorming van nieuwe cysten tegengaan maar zal er niet voor zorgen dat de aanwezige cysten sneller regresseren.

Opvolging: echo na 3m.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe ontstaan corpus luteumcysten?

A

Door bloeding in het corpus luteum na ovulatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe zien corpus luteumcysten er echografisch uit?

A
  • Dikwandige cysten met circumferentiële flow (ring of fire)
  • Ev. spider-web uiterlijk
  • Ev. bloedklonters: solide massa zonder bloedtoever op Doppler
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de behandeling van corpus luteumcysten?

A

Conservatief gezien spontane regressie binnen 6-12 weken.
Enkel chirurgie nodig indien hematoperitoneum.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn endometriomen en hoe zien ze eruit op echo?

A

Het zijn uniloculaire tumoren met homogene echogene inhoud die overeenstemt met oud bloed en met beperkte vascularisatie.

Andere kenmerken: debris en fibrose in de cystewand die indruk van solide component geven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe zien mature teratoma’s er echografisch uit?

A
  • Uniloculair voorkomen met gemengde echogeniciteit gezien de aanwezigheid van erg verschillende types weefsel (vet, bot, haren)
  • Akoestische schaduwvorming
  • Opeenhoping van hyperechogeen materiaal in een nodulus = Rokitansky-nodulus
  • Beperkte vascularisatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waaruit bestaat de behandeling voor cystadenomen?

A

Operatieve verwijdering gezien een (borderline)maligniteit niet kan uitgesloten worden.

Verder moet er dan peroperatoir ook een vriescoupe aangevraagd worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke bijkomende behandeling moet worden ingesteld in geval van een mucineus cystadenoom? Waarom?

A

Appendectomie vanwege associatie met pseudomyxoma peritonei.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waaruit ontstaan paratubaire of para-ovariële cysten?

A

Uit embryologische resten van de kanalen van Wolff.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn pseudocysten?

A

Vochtcollecties tussen de adhesies van voorafgaande abdominale chirurgie of infecties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Bij welke populatie komen borderlinetumoren het vaakst voor?

A

Jonge vrouwen (gem. leeftijd van 44 jaar).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is de hoeksteen van de behandeling van epitheliale borderline ovariumtumoren?

A

Laparotomie met
- Afname van peritoneaal vocht voor cytologisch onderzoek
- Inspectie van abdomen op eventuele implanten
- Bilaterale salpingo-oöforectomie, hysterectomie en omentectomie
- Peritoneale biopsies van beide paracolische goten, blaasperitoneum, Douglasholte en diafragma
- Indien mucineus: appendectomie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Is er lymfadenectomie geïndiceerd bij borderline ovariumcarcinomen?

A

Neen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Is er chemotherapie geïndiceerd bij borderline ovariumtumoren?

A

Neen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke behandeling kan men instellen bij inoperabele borderline ovariumtumoren?

A

Anti-hormoontherapie met aromatase-inhibitoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Waaruit bestaat de opvolging van borderline ovariumtumoren?

A
  • De eerste 2 jaar: driemaandelijkse opvolging met gynaecologisch onderzoek en CA125 meting
  • Jaar drie tot vijf: zesmaandelijks
  • Daarna: jaarlijks
    Indien uterus en adnex aanwezig: opvolging aanvullen met echografie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is het verschil in gevolgen van een BRCA1 en een BRCA2 mutatie op gebied van ovariumtumoren?

A

Bij BRCA1 ontwikkelt 40% een ovariumcarcinoom voor 70 jaar, bij BRCA2 is dat 20%.
Bij BRCA1 verschijnt de tumor nooit voor 40 jaar en bij BRCA2 nooit voor 50 jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Voor welke leeftijd worden borsttumoren ontwikkeld als gevolg van BRCA-mutaties?

A

Voor de leeftijd van 35 jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat zijn risicofactoren voor invasieve epitheliale ovariumcarcinomen?

A
  • Nullipariteit en infertiliteit
  • Vroege menarche en late menopauze
  • Endometriose
  • Mutaties in BRCA1- of BRCA2- of BRIP1 of RAD51C- of D-genen
  • Syndroom van Lynch
28
Q

Wat zijn beschermende factoren voor invasieve epitheliale ovariumcarcinomen?

A

Tubectomie, zwangerschap, lactatie, orale anticonceptie.

29
Q

Aan welke kant van het diafragma vindt men vaker metastasen van invasieve ovariumcarcinomen?

A

De rechterkant.

30
Q

Via welke incisie wordt een invasief ovariumcarcinoom geopereerd?

A

Mediane excisie die ev. verlengd moet worden van xiphoïd naar symfyse.

31
Q

Waaruit bestaat de behandeling van stadium I ovariumkanker?

A

Hysterectomie, bilaterale adnexectomie, omentectomie, cytologie van abdominaal vocht en biopsies van peritoneum.
Indien hooggradig gedifferentieerd: para-aortale en pelviene lymfadenectomie.

32
Q

Waaruit bestaat de behandeling van stadium II ovariumkanker?

A
  • Hysterectomie met bilaterale adnexectomie met resectie van bekkenperitoneum
  • Indien nodig rectumresectie
  • Para-aortale en pelviene lymfadenectomie
  • Omentectomie
33
Q

Waaruit bestaat de behandeling van stadium III en IV ovariumkanker?

A

Verwijderen van alle zichtbare tumoren met vernietigen van de microscopische resten via chemotherapie.

34
Q

Wat zijn de richtlijnen omtrent adjuvante chemotherapie bij ovariumcarcinomen?

A
  • Nooit bij borderline tumoren of bij goed gedifferentieerde tumoren
  • Bij tumoren in stadium I met minder goede prognose
  • Altijd toegepast vanaf stadium II
35
Q

Wat zijn de richtlijnen omtrent opvolging van ovariumcarcinomen?

A
  • Eerste twee jaar: driemaandelijks klinisch onderzoek en CA125
  • Drie tot vijf jaar: zesmaandelijks
  • Nadien: jaarlijks
36
Q

Welke niet-epitheliale ovariële kiemceltumoren komt, in tegenstelling tot de andere, vaker bilateraal voor?

A

Dysgerminomen.

37
Q

Bespreek de prognoses van de verschillende niet-epitheliale ovariële kiemceltumoren.

A
  • Dysgerminoom: nagenoeg 100%
  • Yolk-sac tumor: 75%, stadiumafhankelijk
  • Immatuur teratoom: veel verbeterd na komst van chemotherapie
  • Embryonaal carcinoom: ongunstig
38
Q

Met welke merker kan een yolk-sac-tumor opgespoord worden?

A

Alfafoetoproteïne.

39
Q

Met welke merkers kan een dysgerminoom opgespoord worden?

A

LDH en hCG.

40
Q

Wat zijn mogelijke gevolgen van granulosaceltumoren?

A

Ze produceren meestal oestrogenen waardoor endometriumhyperplasie zich in 50% v/d gevallen ontwikkelt en endometriumcarcinoom in 10% v/d gevallen.

41
Q

Met welke merkers kan een granulosaceltumor opgespoord worden?

A

Inhibine B en AMH.

42
Q

Waaruit bestaat de behandeling van een granulosaceltumor?

A

Hysterectomie met bilaterale salpingo-oöforectomie en ev. adjuvante chemotherapie indien hoog aantal mitosen.

43
Q

Wat is het natuurlijk verloop van een functionele adnexiële bevinding?

A

Ze worden gevonden bij fertiele patiënten en worden niet als pathologie beschouwd. Ze verdwijnen spontaan en vereisen slechts uitzonderlijk chirurgische interventie.

44
Q

Welk systeem is superieur: RMI of simple rules?

A

De simple rules.

45
Q

Met welke klinische en echografische variabelen houdt ADNEX rekening?

A

Klinische variabelen
- Leeftijd
- Type centrum: gynaecologisch oncologisch of niet-gynaecologisch oncologisch
- Ev. serum CA125

Echografische variabelen
- Maximale diameter van het letsel
- Proportie soliede weefsel
- Aanwezigheid van > 10 loculi
- Aantal papillaire projecties
- Aanwezigheid van akoestische schaduwvorming
- Aanwezigheid van ascites

46
Q

Geef alle benigne ovariële massa’s.

A
  • Functionele cysten: follikelcyste en corpus-luteumcyste
  • Endometrioom
  • Matuur teratoom
  • Cystadenoom
  • Fibroom / thecoom
47
Q

Wat is een reden voor interventie bij follikelcysten?

A

Wanneer er plotse pijn ontstaat door ruptuur / torsie.

48
Q

Welke factor is belangrijk in rekening te brengen bij de evaluatie van een endometrioom?

A

Leeftijd: bij postmenopauzale vrouwen ligt de kans op ontaarding hoger.

49
Q

Wat zijn de meest voorkomende niet-functionele ovariële massa’s bij premenopauzale vrouwen?

A

Mature teratomen.

50
Q

In hoeveel procent van de gevallen ontaardt een matuur teratoom?

A

2%.

51
Q

Waaruit bestaat de behandeling van een matuur teratoom?

A

Laparoscopische verwijdering zonder spilling vvanwege risico op chemische peritonitis.

52
Q

Welke soort cystadenomen komen vaker voor: sereuze of mucineuze?

A

Sereuze.

53
Q

Welke symptomen kunnen cystadenomen geven?

A

Ze zijn meestal asymptomatisch maar kunnen zorgen voor buikpijn, toegenomen buikomvang, mictieklachten en cyclusstoornissen.

54
Q

Waaruit bestaat de behandeling van paratubaire of para-ovariële cysten?

A

Meestal conservatief tenzij symptomatisch door bv. torsie.

55
Q

Wat is de behandeling van een hydrosalpinx?

A

Laparoscopische verwijdering in het kader van fertiliteitsproblematiek.

56
Q

Waar moet men bedacht op zijn bij een tubo-ovarieel abces?

A

Wanneer ze voorkomen bij de postmenopauzale vrouw, moet men bedacht zijn op maligniteit.

57
Q

Welke patiënten kunnen geen functionele cysten ontwikkelen?

A

Patiënten die de pil nemen.

58
Q

Wat moet men doen om zeker te zijn van de diagnose van een corpus luteumcyste?

A

Het endometrium evalueren (7mm) en progesteron meten (zal gestegen zijn).

59
Q

Juist of fout?

Ovariumcarcinomen tasten vaak beide ovaria aan.

A

Juist.

60
Q

In hoeveel procent van de gevallen wordt een ovariumcarcinoom pas in stadium III of IV ontdekt?

A

75%.

61
Q

Geef alle niet-epitheliale ovariële tumoren.

A
  • Dysgerminoom
  • Yolk-sac-tumor
  • Immatuur teratoom
  • Embryonaal carcinoom
  • Niet-gestationeel choriocarcinoom
62
Q

Bij welke leeftijdscategorie komen keimceltumoren voor?

A

Bij jonge personen (10-30 jaar). Ze komen zelden voor bij personen ouder dan 50 jaar.

63
Q

Waaruit bestaat de behandeling van dysgerminomen?

A

Ze zijn extreem chemosensitief dus er kan fertiliteitssparend gewerkt worden.

64
Q

Welke stof wordt frequent door embryonale carcinomen geproduceerd?

A

hCG.

65
Q

Welke vorm van granulosaceltumoren komen het vaakst voor?

A

De adulte vorm, vooral bij postmenopauzale vrouwen.