Hoofdstuk 7. De sociaal-emotionele ontwikkeling en persoonlijkheidsontwikkeling in de babytijd Flashcards
Differentiële emotietheorie
theorie van Caroll Izard die stelt dat het uiten van emoties aangeeft welke emotionele ervaringen iemand heeft en tegelijkertijd deze emoties zelf helpt reguleren. (babytijd)
Vreemdenangst
De voorzichtigheid en terughoudendheid die baby’s laten zien als ze een onbekende ontmoeten.
Scheidingsangst
De angst die bij kinderen wordt opgeroepen door de afwezigheid van hun vaste verzorger.
Sociale glimlach
De glimlach van een baby in reactie op een ander persoon.
Zelfbesef
Het bewustzijn dat we als individu los van de rest van de wereld bestaan.
Social referencing
Het doelbewust zoeken naar informatie over de gevoelens van anderen om onduidelijke omstandigheden en gebeurtenissen te kunnen plaatsen.
Theory of mind
De (cognitieve) vaardigheid om aan jezelf en aan anderen gedachten, gevoelens, ideeën en intenties toe te schrijven en op basis daarvan te anticiperen op het gedrag van anderen.
Empathie
Een emotionele respons die correspondeert met de gevoelens van een ander persoon.
Hechting
Het intieme fysieke en emotionele contact tussen ouder/verzorger en kind, dat volgens sommigen in de perode direct na de geboorte plaats dient te vinden.
Vreemdesituatieprocedure van Ainsworth
Een aantal in scene gezette episoden die de kracht van de hechting tussen en kind en (meestal) zijn moeder illustreren.
Veilig hechtingspatroon
hechtingsstijl waarbij kinderen zich op hun gemak lijken te voelen als hun moeder aanwezig is en, ook al raken ze van streek als moeder de ruimte verlaat, naar haar toe gaan als ze terugkeert.
Angstig-vermijdend hechtingspatroon
hechtingsstijl waarbij kinderen niet de nabijheid van hun moeder opzoeken en haar lijken te mijden als ze terugkeert na afwezigheid.
Angstig-ambivalent hechtingspatroon
Hechtingsstijl waarbij kinderen een combinatie van positieve en negatieve reacties op hun moeder vertonen als ze terugkeert na afwezigheid.
gedesorganiseerd-gedesoriënteerd hechtingspatroon
hechtingsstijl waarbij kinderen inconsistent en vaak tegenstrijdig gedrag vertonen.
Zelfdeterminatietheorie
Theorie over menselijke motivatie dat er van uit gaat dat er drie natuurlijke basisbehoeften zijn die het functioneren, het welbevinden en de groei van mensen beïnvloeden: autonomie, verbondenheid en competentie.
Wederzijds regulatiemodel
Model waarin baby’s en ouders emotionele stemmingen aan elkaar leren communiceren en daar adequaat op leren reageren.
Wederzijdse socialisatie
Proces waarbij het gedrag van baby’s nieuwe responsen van ouders en andere verzorgers oproept en vice versa.
Persoonlijkheid
Het geheel van duurzame eigenschappen die het ene individu van het andere onderscheiden.
Temperament
Individuele stijl van reageren op de omgeving, die redelijk consistent is, zowel in verschillende situaties als in de loop van de tijd.
Gemakkelijke baby
Baby met een positieve, nieuwsgierige instelling, regelmatige lichaamsfuncties en een goed aanpassingsvermogen.
Moeilijke baby
Baby die negatieve buien en een traag aanpassingsvermogen heeft en zich meestal terugtrekt.
Geremde baby
Baby die inactief is, relatief kalm reageert op zijn omgeving, zich terugtrekt en traag aanpast en over het algemeen een negatieve stemming heeft.
Goodnes of fit
Het idee dat ontwikkeling afhankelijk is van de mate waarin het specifieke temperament van kinderen aansluit op de aard en de eisen van de omgeving waarin zij opgroeien en andersom.
Gender
De eigenschappen, gedragingen en rollenpatronen die een maatschappij voor elk geslacht heeft bepaald.
Genderidentiteit
Het persoonlijk gevoel over de eigen identiteit. Dit kan samenvallen met het geboortegeslacht maar kan er ook van verschillen.