Hoofdstuk 6. De cognitieve ontwikkeling in de babytijd Flashcards
Schema
Georganiseerde mentale structuur en patronen
Adaptatie
De neiging van iemand o zich aan te passen aan zijn omgeving.
Assimilatie
Het proces waarbij mensen een nieuwe ervaring interpreteren aan de hand van hun huidige cognitieve ontwikkelingsstadium en denkwijze.
Accomodatie
Het proces waarbij bestaande manieren van denken of doen veranderen in reactie op nieuwe stimuli of gebeurtenissen.
Sensomotorisch stadium
Het eerste stadium in Piagets theorie, waarin het kind sterk afhankelijk is van zijn aangeboren motorische reacties op stimuli.
Circulaire reactie
Een activiteit die de ontwikkeling van cognitieve schema’s mogelijk maakt, dankzij de herhaling van een willekeurige motorische handeling.
Primaire circulaire reacties
schema’s die betrekking hebben op de herhaling van interessante of prettige acties, gewoon omdat ze leuk zijn om te doen.
secundaire circulaire reacties
Schema’s die betrekking hebben op de herhaalde acties die een gewenst resultaat opleveren. Met het verschil dat deze bij primaire reacties gericht zijn om hemzelf en het eigen lichaam en bij secundaire op de wereld om hem heen.
Tertiaire circulaire reacties
Schema’s die betrekking hebben op de doelbewuste variatie van acties die tot gewenste resultaten leiden. (uitvoeren van mini experimenten).
Intentioneel gedrag.
Gedrag waarbij verschillende schema’s gecombineerd en gecoördineerd worden tot één enkele actie om een probleem op te lossen.
Objectpermanentie
Het besef dat mensen en objecten niet ophouden te bestaan, ook al zijn ze onzichtbaar.
Mentale representatie
Een innerlijke voorstelling van een gebeurtenis of object.
Indirecte imitatie
Het imiteren van mensen en scenes die niet eer aanwezig zijn.
Informatieverwerkingstheorie
Benadering van cognitieve ontwikkeling die probeert te achterhalen op welke manieren mensen informatie coderen, opslaan en terughalen.
Automatisering
Verwijst naar de mate waarin een activiteit aandacht vereist.
Concept
Categorisering van objecten, gebeurtenissen of mensen die bepaalde eigenschappen gemeenschappelijk hebben.
Herinnering
Het proces waarmee informatie gecodeerd, opgeslagen en weer opgehaald wordt.
Infantiele amnesie
De afwezigheid van herinneringen aan ervaringen van vóór het derde levensjaar.
Expliciet geheugen
geheugen met bewuste herinneringen die doelbewust kunnen worden opgehaald.
Impliciet geheugen
Geheugen met herinneringen waarvan we ons niet bewust zijn (b.v. motorische vaardigheden)
Ontwikkelingsquotiënt
Een overkoepelende ontwikkelingsscore die betrekking heeft op de prestaties van vier vlakken: motorische vaardigheden, taalgebruik, aanpassingsgedrag en persoonlijke en sociale vaardigheden.
Bayles Scales of Infant Development (BSID-III-NL)
Instrument om de ontwikkeling van kinderen vanaf 16 dagen tot en met 42 maanden en 15 dagen in kaart te brengen.
Visueel herkenningsgeheugen
De herinnering en herkenning van een stimulus die eerder is gezien.
Crossmodale perceptie
Het vermogen om een stimulus die op een eerder tijdstip slechts via één zintuig is ervaren later door middel van een ander zintuig te identificeren.
Taal
De systematische, betekenisvolle ordening van symbolen die de basis vormt voor communicatie.
Neuroplasticiteit
Het vermogen van de hersenen om te groeien, te veranderen en nieuwe verbindingen te leggen tussen cellen. Nieuwe verbindingen kunnen de oude verdringen waardoor vroege herinneringen lijken te verdwijnen.
Fonologie
Heeft betrekking op de basisklanken van taal (fonemen). Fonemen kunnen gecombineerd worden tot woorden en zinnen.
Morfenen
De kleinste betekeniseenheden in een taal. Sommige morfenen zijn complete woorden, anderen hebben informatie die noodzakelijk zijn om een woord te interpreteren.
Sematiek
Het geheel van regels die de betekenis van woorden en zinnen bepalen. Wanneer dit ontwikkelt snappen kinderen dat twee verschillende zinnen eenzelfde betekenis heeft.
Prelinguïstische communicatie
Communicatie door middel van geluiden, gezichtsuitdrukkingen, gebaren, imitatie en andere niet- linguïstische middelen.
Brabbelen
Het maken van op spraak lijkende maar betekenisloze geluiden.
Holofrase (eenwoordzinnen)
Uiting van één woord die voor een hele zin staat en waarvan de betekenis afhangt van de context waarin de uiting wordt gebruikt.
Telegramstijl
Manier van praten waarbij woorden worden weggelaten die niet cruciaal zijn voor de boodschap.
Onderextensie (ondergeneralisatie)
De gewoonte om woorden te beperkt te gebruiken, iets wat veel voorkomt bij jongen kinderen die net leren praten. (b.v. eigen pop is alleen pop)
Overextensie (overgeneralisatie)
De gewoonte om woorden te algemeen te gebruiken, waardoor de betekenis ervan teveel gegeneraliseerd wordt. (b.v. alles met wielen is auto)
Referentiële stijl
Spreekstijl waarbij taal primair wordt gebruikt om objecten te benoemen
Expressieve stijl
spreekstijl waarbij taal primair wordt gebruik om gevoelens en behoeften van zichzelf en van anderen uit te drukken.
Leertheorie
Theorie vanuit het behavioristisch perspectief die zegt dat de ontwikkeling van gedrag, en dus ook taal, verloopt via de wetten van bekrachtiging en conditionering.
Modelleren
Leren vanuit het nadoen van gedragen van anderen.
Nativistische benadering
De visie dat er een genetisch bepaald, aangeboren mechanisme bestaat dat de ontwikkeling van taal aanstuurt.
Universele grammatica
Chomsky’s theorie dat alle talen eenzelfde onderliggende structuur hebben.
Taalverwervingsmechanisme (language acquisition device, LAD)
Een neuraal systeem in de hersenen dat ervoor zou zorgen dat mensen de structuur van taal begrijpen.
Interactioneel perspectief
Benadering die er van uit gaat dat taalontwikkeling het gevolg is van een combinatie van genetisch bepaalde aanleg en omgevingsfactoren.
Babytaal
Een manier van praten tegen baby’s die bestaat uit korte, eenvoudige zinnetjes, een hoge toonsoort en een zangerige intonatie.