Hoofdstuk 4. De geboorte en het pasgeboren kind Flashcards
Neonaat
Een pasgeboren baby
Episiotomie
Een knip om de opening van de vagina te vergroten en de baby te laten passeren.
Perinatale zorg
De medische zorg aan zwangeren en kinderen rondom de geboorte.
Apgar-score
Een standaard meetsysteem waarmee de gezondheid van een pasgeboren baby kan worden bepaald aan de hand van schillende factoren. Appearance (huidskleur), Pulse (hartslag), Grimace (reflexen), Activity (spierspanning), Respiration (ademhaling).
Anoxia
Gebrek aan zuurstof naar de hersenen.
Vernix
Huidsmeer, een witte, vettige substantie waarmee een baby bij de geboorte is bedekt
Lanugo
Het donkere, fijne donshaar waarmee een pasgeboren baby soms mee is bedekt.
Hechting
Het intieme fysieke en emotionele contact tussen ouder/verzorger en kind, dat volgens sommigen in de periode direct na de geboorte plaats dient te vinden.
Premature baby
Baby die minder dan 38 weken na conceptie ter wereld komt.
Baby met een laag geboortegewicht
Baby die bij geboorte minder dan 2500 gram weegt.
Groeivertraagde baby
Baby die als gevolg van een vertraagde foetale groei 90 % (of minder) weegt van het gemiddelde gewicht van kinderen op dezelfde leeftijd.
Respiratory distress sydrome
Een ernstige longaandoening ten gevolge van onvoldoende rijping van de longblaasjes.
Baby met een zeer laag geboortegewicht
Baby die minder dan 1250 gram weegt en/of minder dan dertig weken in de baarmoeder heeft doorgebracht.
Levensvatbare baby
Het moment waarop een te vroeg geboren baby kan overleven.
Postmature baby
Baby die twee weken na de uitgerekende datum nog niet geboren is.
Foetale monitor (of CTG)
Apparaat waarmee de hartslag van de baby kan worden gemeten tijdens de weeën.
Doodgeboorte
De geboorte van een kind dat niet meer leeft.
Zuigenlingensterfte
Overlijden van een kind binnen het eerste levensjaar.
Postnatale depressie/postpartumdepressie
Een somber, prikkelbaar, angstig en neerslachtig gevoel dat bij de moeder ontstaat na de geboorte van de baby, meestal pas enkele weken/maanden na de bevalling. dit gevoel kan lang aanhouden.
Reflex
Niet-aangeleerde, gestructureerde, onvrijwillige respons die automatisch optreedt in de aanwezigheid van bepaalde stimuli
Gewenning (habituatie)
De afname van de reactie op één stimulus die plaatsvindt na herhaaldelijke presentatie van die stimulus.
Beta-Humaan Chorion Gonodotrofine (B-HCG)
Hormoon dat wordt getest bij een zwangerschapstest. De productie hiervan start een ween na het binnendringen van de zaadcel en wordt afgescheiden zodra de eicel zich heeft genesteld. HCG moedigt het corpus luteüm aan om zwangerschapshormonen aan te maken.
Corpus Luteüm
Het restant wat achterblijft in de follikel nadat een rijp eitje vrijkomt.
Luteïniserend hormoon (LH)
Hormoon dat zowel bij mannen als vrouwen wordt geproduceerd in de hypofyse. De afscheiding wordt getriggerd door een toename van oestrogeen. LH heeft een belangrijke rol bij het ingang brengen van de eisprong. Zorgt ook voor transformatie van follikelrestant in corpus luteum en zorgt voor aanmaak van oestrogeen en progesteron.
Follikelstimulerend hormoon (FSH)
Werkt in synergie met het LH hormoon en is betrokken bij de groei en rijping van de follikels ter voorbereiding op de eisprong.
Progesteron
Wordt afgescheiden door het corpus luteum. Het bereid de baarmoeder voor op de innesteling. De bloedtoevoer naar de baarmoederwand wordt verhoogd en de klieren in die wand worden gestimuleerd om uterinaire vloeistof af te scheiden waarmee het embryo wordt gevoed en beschermd. Voorkomt verdere vrijlating van eitjes, zorgt voor groei van borstklieren, verstevigt bekkenwand en voorkom samentrekking van de baarmoeder tot het kind volledig is ontwikkeld.
Oestrogeen
Speelt zowel voor als na de eisprong een rol. Voor de eisprong wordt het lichaam voorbereid op een mogelijke bevruchting en zwangerschap. Daarna speelt het een belangrijk rol in de ontwikkeling van de foetus. Het zet aan tot aanleg van verschillende organen en systemen.