Hoofdstuk 6: Diagnostiek van het zelfconcept Flashcards

1
Q

Wat is het belang van diagnostiek van het zelfconcept?

A

-Directe hulpvraag naar onderkenning, verklaring en behandeling
-Diagnostische vraag na herkadering of verbreding aanvankelijke hulpvraag
-Deel classificerend onderzoek naar depressie/internaliserende problematie
-Ook bij andere problemen: verheldering (zelf)beleving kind/jongere

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke opvattingen zijn er rond zelfconcept en zelfwaardering?

A

-Opvatting 1
-Opvatting 2
-Zelfwaardering is heterogeen construct
-Multidimensionele modellen
-Hiërarchisch model

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is opvatting 1 van zelfconcept en zelfwaardering?

A

-Zelfconcept: cognitieve representatie van eigen persoon, pure beschrijving van zichzelf
-Zelfwaardering: alle evaluatieve visies op zichzelf
-Vaak moeilijk om duidelijk onderscheid te maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is opvatting 2 van zelfconcept en zelfwaardering?

A

-Ruime conceptualisering van zelfconcept: verzameling zelfevaluaties mbt eigen persoon in algemeen en functioneren in specifieke domeinen
(afbeelding)
-Globale zelfwaardering deels, maar niet geheel, voorspeld door evaluaties van zichzelf op verschillende domeinen
(afbeelding)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Op welke manier is zelfwaardering een heterogeen construct?

A

-Niveau van zelfwaardering: positief/hoog <=> negatief/laag
-Mate van fragiliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Op welke manieren kan de mate van fragiliteit van zelfwaardering tot uiting komen?

A

-Contingente zelfwaardering: laten afhangen van globale zelfwaardering van bepaalde externe of interne standaarden
-Instabiele zelfwaardering: schommelen van iemands zelfwaarde-gevoel met tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe ziet een multidimensioneel model van zelfconcept eruit?

A

-Breed aanvaard en duidelijk bevestigd in onderzoek
-Zelfconcept bestaat uit verschillende domeinen die positief correleren met elkaar en samen geheel vormen
(afbeelding)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het hiërarchisch model van het zelfconcept van Shavelson, Hubner & Stanton (1976)?

A

(afbeelding)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe verloopt de ontwikkeling van het zelfconcept?

A

-Toenemende differentiatie: meer domeinen en minder sterke samenhang tussen domeinen
-Toenemende integratie: van eerder losse ideeën naar intern consistente “theorie” over zelf
-Toenemende accuraatheid: adaptief
-Toenemende zelfreflectie: bewuste reflectie op of meta-theorie van zelf, gevolgen voor passende interventies
-Globaal zelfwaardegevoel: moeilijk te achterhalen, maar leeftijdsaangepaste methoden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat wordt er bedoeld met toenemende accuraatheid in de ontwikkeling van het zelfconcept?

A

-Jonge kinderen overschatten competenties door verwarring wens-realiteit, gebrek aan sociale vergelijking (pas vanaf 8 jaar) en lovende uitspraken van nabije omgeving
-Adaptief: motivatie om te exploreren en zich nieuwe vaardigheden eigen te maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn gevolgen van verschillende maten van zelfconcept?

A

-Lagere zelfwaardering => sterkere neiging tot contingentie en stabiliteit => negatieve uitkomsten
-Lage zelfwaardering => verhoogde kwetsbaarheid voor latere problemen op emotioneel, sociaal en academisch vlak
-Hoge zelfwaardering: niet voldoende voor aangepaste ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is contingente zelfwaardering?

A

-Mate waarin zelfwaardering afhankelijk van interne of externe factoren
-Hoge mate contingente zelfwaardering: iets moeten doen om goed/waardevol te voelen als persoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn gevolgen van een fragiele zelfwaarde?

A

-Hogere contingente zelfwaarderig OF instabielere zelfwaardering: lagere niveaus van zelfwaardering
-Hogere contingente zelfwaardering EN instabielere zelfwaardering: verschillende negatieve uitkomsten (bv: depressie, angst, woede, verslaving, eetstoornissen, etc.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de determinanten van het zelfconcept?

A

-Aanvaarding door significante anderen
-Competentiebeleving in domeinen van belang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waarom is aanvaarding door significante anderen een determinant van het zelfconcept?

A

-Looking-glass self theorie: belangrijke anderen als lens om naar zichzelf te kijken
-Gehechtheidstheorie: moeder als veilige basis en thuishaven: hogere zelfwaardering
-Warme en nabije relatie met leerkracht: conflictvolle relatie met ik => negatiever zelfbeeld => toename probleemgedrag, vs warme, nabije relatie met ik => positiever zelfbeeld
-Peerrelaties: aanvaarding door peers belangrijkste voorspeller van globaal gevoel eigenwaarde bij adolescenten
-Houding significante anderen (primaire gehechtheidsfiguren) kan geïnternaliseerd worden lang voor ontwikkeling bewuste perceptie of inleving in perspectief van anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waarom is competentie in domeinen van belang een determinant van het zelfconcept?

A

-Belang van opdoen van succeservaringen
-Beïnvloed door feitelijke competentie, standaard of sociale groep waarmee men zich vergelijkt en feedback en houding van anderen

17
Q

Welke determinanten zijn er van domeinspecifieke competentiebeleving?

A

-Reële competentie
-Standaard/vergelijkingsgroep
-Feedback/houding anderen

18
Q

Op welke manier biedt school een context voor de ontwikkeling van het (academisch) zelfconcept (reële competentie)?

A

Academisch/schools zelfconcept: evaluatie eigen competentie op schools/academisch vlak
-Relatie tussen academisch zelfconcept en reële leerprestaties
-Relatie tussen zelfconcept en leerproblemen
-Relatie tussen zelfconcept en gedragsproblemen

19
Q

Welke relatie is er tussen zelfconcept en leerprestaties?

A

-Beïnvloeding tussen prestaties en zelfconcept in beide richtingen: skill development model, self-enhancement model en reciprocal effects model
-Correlatie betekenisvol, maar niet perfect
-Belang onderwijsgebonden contextkenmeken
(afbeelding)

20
Q

Waaruit bestaat het skill development model als relatie tussen zelfconcept en leerprestaties?

A

-Schoolse prestaties => academisch zelfconcept
-Via: vergelijking met medeleerlingen, feedback van leerkracht en interne attributie

21
Q

Waaruit bestaat het self-enhancement model als relatie tussen zelfconcept en leerprestaties?

A

-Academisch zelfconcept => schoolse prestaties
-Via: verwachtingen over toekomstige prestaties, leermotivatie, inzet, keuze van leerdoelen en leerstrategieën en feedback van leerkracht

22
Q

Waaruit bestaat het reciprocal effects model als relatie tussen zelfconcept en leerprestaties?

A

Wederkerige beïnvloeding van zelfconcept en leerprestaties

23
Q

Welke onderwijsgebonden contextkenmerken zijn van belang voor de relatie tussen zelfconcept en leerprestaties?

A

-Leerkrachtverwachting: gepercipieerde indruk over schoolse capaciteiten
-Positiviteit en acceptatie van leerkracht-leerlingrelatie
-Internal-external frame of reference: zelfconcept vakdomein kan afwijken van objectieve prestaties/prestatiepositie in klasgroep (want ook andere prestaties meewegen)
-Big-fish-little-pond: gemiddelde prestatieniveau van school/klas heeft negatief effect op individuele

24
Q

Welke relatie is er tussen zelfconcept en leerproblemen?

A

-Leerproblemen => lager academisch zelfconcept (maar geen verlaagd algemeen zelfconcept)
-Verlaagd zelfconcept hangt samen met attributiestijl (schools falen vaker intern en stabiel geattribueerd), verlaagd doelmatigheidsgevoel en lagere schoolse motivatie
-Soms ook lager gedragsmatig en sociaal zelfconcept: vertonen als groep vaker sociale en gedragsproblemen

25
Q

Welke relatie is er tussen zelfconcept en gedragsproblemen?

A

-Duidelijk verband tussen internaliserende gedragsproblemen en zelfconcept
-Relatie tussen externaliserend probleemgedrag en zelfconcept minder eenduidig
–>Veel negatieve feedback: verlaagd sociaal/gedragsmatig zelfconcept
–>Externe attributie als zelfbeschermingsmechanisme: positief vertekend zelfconcept

26
Q

Wat zijn kenmerken van vergelijking met een standaard of vergelijkingsgroep?

A

Sociale vergelijking
-Big-Fish-Little-Pond Effect: lat hoger/lager gelegd naarmate prestaties peergroep
(afbeelding)

27
Q

Welke implicaties heeft het zelfconcept voor de intake- en strategiefase van diagnostiek?

A

-Intakegesprek met ouders/leerkrachten/jongere: aandacht voor aantal verbale en niet-verbale uitingen van zelfwaardering
-Rekening houden met multidimensionele aard van zelfconcept: indicatie aard, ernst/uitgebreidheid problematiek en positieve kenmerken
-Zoeken naar mogelijke verklaringen voor lage zelfwaardering

28
Q

Wat zijn mogelijke verklaringen voor een lage zelfwaardering die je kunt bedenken tijdens de intake- en strategiefase?

A

-Laag schools/academisch zelfconcept: leerprestaties en cognitief functioneren, negatief uitvallende vergelijking met anderen, hoge eisen of (impliciete) verwachtingen ouders en school, attributiestijl
-Lage algemene zelfwaardering: opvoedingsklimaat, houding leerkracht, aanvaarding leeftijdsgenoten, succeservaringen op aantal domeinen, belang

29
Q

Welke implicaties heeft het zelfconcept voor de onderzoeksfase van diagnostiek?

A

-Gebruik verschillende soorten instrumenten en bevragingen: convergenties en discrepanties
-Rekening houden met ontwikkelingsfase van kind
-Vergelijk oordeel van kind/jongere met feitelijke functioneren: over- of onderschatting of juiste inschatting

30
Q

Welke diagnostische middelen zijn er voor zelfconcept?

A

-Vragenlijsten
-Andere diagnostische middelen
-Diagnostische middelen bij jonge kinderen

31
Q

Welke soorten vragenlijsten zijn er voor de meting van zelfconcept?

A

-Zelfconceptvragenlijsten: SDQ (I, II, III), CBSK, CBSA
-Vragenlijsten die subschaal van zelfconcept bevatten, maar ruimere meetpretentie hebben: SAQI, SVL
-Vragenlijsten voor nagaan van contingente zelfwaardering: VCZA

32
Q

Welke andere diagnostische middelen zijn er voor zelfconcept?

A

-Spontane zelfevaluaties tijdens diagnostisch gesprek
-Vrije zelfbeschrijvingen tijdens zinaanvultest
-Observaties van gedragsmatige uitingen van zelfwaardering: weinig initiatief, veel hulp/raad/bevestiging vragen, lage doelen, geen uitdagingen, gemakkelijk opgeven
-Observaties van emotionele reacties tijdens individueel testonderzoek: stemming, complimenten aanvaarden, inspanning/confrontatie met falen vermijden, zelfstandigheid, ontspannen, vertrouwen, overmatig waakzaam

33
Q

Welke diagnostische middelen voor zelfconcept zijn te gebruiken bij jonge kinderen?

A

-Zelfbelevingsschaal voor Jonge Kinderen
-Handpop Interview (betrouwbaar en valide, geen normering, dus voor kwalitatief gebruik)
-Emotionele reacties of spontane uitingen
-Tekeningen
-Verhalen die ze vertellen
-Antwoorden op zinaanvultest

34
Q

Hoe ga je van diagnostiek naar advisering?

A

-Algemene kennis over zelfconcept en determinanten en over effectieve interventies
-Gekoppeld aan specifieke info over kind/jongere in specifieke omgeving

35
Q

Hoe kun je interventies inzetten om het zelfconcept te verhogen?

A

-Sterkste effecten bij interventies theoretisch of empirisch sterkst onderbouwd
-Meest effectieve interventie afhankelijk van aard zelfconceptdomein en leeftijd kind
-Interventies met expliciete gerichtheid op zelfwaardering effectiever dan die primair voor andere doeleinden zijn ontworpen
-Versterken van onderliggende competenties en adaptief interpersoonlijk gedrag
-Niet inpraten, maar dingen laten doen waar trots op kunnen zijn: positievere zelfconcept heeft basis

36
Q

Welke interventie is het meest effectief bij de verschillende domeinen van zelfconcept?

A

-Lage globale zelfwaardering: counseling en indirecte/gemedieerde begeleiding
-Laag academisch zelfconcept: leerlingbegeleiding
-Laag sociaal zelfconcept: indirecte/gemedieerde begeleiding

37
Q

Welke interventies zijn het meest effectief naargelang de leeftijd van het kind?

A

-Adolescenten: counseling
-Basisschoolkinderen: begeleiding

38
Q

Wat zijn kenmerken van effectieve interventies?

A

-Gepast prijzen en feedback geven
-Niet persoonsgericht prijzen of feedback itv vaststaande kenmerken: vage en algemene feedback
-Wel taakgericht prijzen of feedback geven itv veranderbare kenmerken zoals inzet: doelgerichte feedback ifv gewenst gedrag
-Beste resultaat bij combinatie van trainen competenties EN prijzen/feedback geven