Hoofdstuk 3b: Functie-analyse en het universele nodenmodel Flashcards

1
Q

Wat stuurt ons gedrag volgens het universele nodenmodel?

A

-Universele noden
-Overeenkomstig gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke universele noden zijn er?

A

-Verbondenheid
-Autonomie
-Competentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke gedragingen zijn er die passen bij de universele noden?

A

-Relatieopbouw
-Zelfstandigheid
-Zelfontplooiing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat betekent verbondenheid als universele nood?

A

Willen dat anderen je graag zien, willen tonen dat je anderen graag ziet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat betekent autonomie als universele nood?

A

Op eigen benen willen staan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat betekent competentie als universele nood?

A

Tonen competent te zijn, kennis hebben, iets kunnen betekenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is een functie-analyse?

A

-Bestuderen van functie/betekenis van gedrag, zodat we gedrag kunnen veranderen
-Uitgangspunt: probleemgedrag als zinvolle reactie op betekenisvolle situatie
–>Volgt uit leergeschiedenis, met 2 componenten
-Verschillende stappen
-Verschillende basisschema’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waaruit bestaat het bestuderen van de functie van gedrag zodat we gedrag kunnen veranderen?

A

-Uitgaan dat alle gedrag zinvol is en reden/doel heeft: moest dit niet zo zijn, zou je gedrag niet meer doen
-Vorm van leren met zowel klassieke als operante component

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waaruit bestaat de klassieke component van gedrag binnen de functie-analyse?

A

-(VP => OP) => VR
–>Problematische betekenis
-Betekenisleren
–>Wat leer ik over specifieke stimulus
-Centraal is stimulus: VP (voorwaardelijke prikkel)
–>Oorspronkelijke prikkels
–>Inhibitorische voorwaardelijke prikkels
–>Occasion setter
-OP (onvoorwaardelijke prikkel, in enge en brede zin)
-VR (voorwaardelijke reactie)
-VP-OP link
-Gaat over verwachtingen, gevoelens, cognities: GEEN gedrag
–>Reactie is geen gedrag: anticipatie, gedachte dat iets gaat gebeuren; dat hoort bij bepaalde prikkel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een voorwaardelijke prikkel (VP)?

A

-Eerst betekenisloos
-Stimuli/situaties in voorgeschiedenis gelinkt aan bepaalde gedachte/gevoel nav geassocieerde gebeurtenis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een inhibitorische voorwaardelijke prikkel?

A

-Vorm van voorwaardelijke prikkel
-Bv: angst voor trein nemen, pilletje bij die angst wegneemt: pilletje bijhebben zorgt al voor minder angst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn occasion setters?

A

-Vorm van voorwaardelijke prikkel
-Niet in elke situatie krijgt elk gedrag zelfde betekenis: situatie van belang
-Bv kortademigheid random in klas vs na lopen vs paniekaanval

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is een onvoorwaardelijke prikkel (OP)?

A

-Enge zin: prikkel die pijn uitlokt
-Brede zin: prikkel die frustratie, onzekerheid, oncontroleerbaarheid en conflict uitlokt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een voorwaardelijke reactie (VR)?

A

-Tijdens leermoment: pijn, frustratie
-Na leren/conditioneren: angst, anticipatie voor pijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe kan de VP-OP link eruit zien bij klassieke conditionering?

A

VP kan gelinkt worden aan OP omdat die ernaar verwijst
-Referentieel verband: prikkel verwijst naar bv pesten, anticiperen op reactie
-Sequentieel verband: in situatie altijd zelfde reactie, bv weten dat als op school, gepest worden
–>Van belang bij therapie: exposure

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waaruit bestaat de operante component van gedrag binnen de functie-analyse?

A

-S^d x R => S^r
-Manier van omgaan met betekenis
-Hoe reageren op specifieke stimulus/welk gedrag vertonen we
-Verschillende soorten consequenten
-Aantal dingen waar je op moet letten
-Wanneer bekrachtiging meer dan negatieve gevolgen, blijft gedrag bestaan
-Gaat over gedrag/handelingen, wat mensen doen: zodra over gedrag: operant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waar moet je op letten bij de operante component van gedrag?

A

-Afwezigheid gedrag valt niet op, niet vaak vraag “wat doe je niet”
-Gedragsketen vaak afhankelijk van gedrag dat je ervoor of erna stelde
-Doelgerichtheid vaak niet duidelijk: moeilijk te verklaren en moeilijk voor interventies
-Goede functieanalyse van belang om te weten welke functie bepaald gedrag heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke soorten consequenten zijn er bij operant gedrag?

A

-Positieve consequenten: bekrachtigers, brengen iets leuk
-Negatieve consequenten: straffen, brengen iets niet leuk
-Verschijnen, verdwijnen, uitblijven
-Positief: stijgen van bv bepaald gevoel
-Negatief: dalen van bv bepaald gevoel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe hangen de klassieke component en operante component samen?

A

Bepaald gedrag kan geleerd zijn via klassieke conditionering, maar in stand gehouden worden door bekrachtigers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke bekrachtigingsprocedures zijn er?

A

-Verschijnen
-Verdwijnen
-Uitblijven

21
Q

Welke aard van bekrachtigers horen bij de operante procedure “verschijnen”?

A

+S^pos
–>Positieve bekrachtiger en er verschijnt iets positief (positieve bekrachtiging)
+S^neg
–>Negatieve bekrachtiger en er verschijnt iets negatief (positieve straf)

22
Q

Welke invloed heeft een positieve bekrachtiger bij de verschijningsprocedure op gedrag?

A

-Er verschijnt iets positief
-Positief gevolg op gedrag: blijven vertonen

23
Q

Welke invloed heeft een positieve straf bij de verschijningsprocedure op gedrag?

A

-Er verschijnt iets negatief
-Negatief gevolg op gedrag: passieve vermijding: iets niet meer doen (moeilijk te zien)

24
Q

Welke aard van bekrachtigers horen bij de operante procedure “verdwijnen”?

A

-S^pos
–>Positieve bekrachtiging en er verdwijnt iets dat positief is (negatieve straf)
-S^neg
–>Negatieve bekrachtiger en er verdwijnt iets dat negatief is (negatieve bekrachtiging)

25
Q

Welke invloed heeft een negatieve straf bij de verdwijningsprocedure op gedrag?

A

-Er verdwijnt iets positief
-Kan leiden tot time-out: apart zetten, bekrachtigers weghalen
-Negatief gevolg op gedrag: niet meer vertonen

26
Q

Welke invloed heeft een negatieve bekrachtiging bij de verdwijningsprocedure op gedrag?

A

-Er verdwijnt iets negatief
-Kan leiden tot ontsnappingsgedrag: ontsnappen aan iets vervelen (in heden) (bv drugs nemen om te ontspannen wanneer veel stress)
-Positief gevolg op gedrag: gaat toenemen

27
Q

Welke aard van bekrachtigers horen bij de operante procedure “uitblijven”?

A

^oS^pos
–>Positieve bekrachtiger en en iets positief blijft uit (negatieve straf)
^oS^neg
–>Negatieve bekrachtiger en iets negatief blijft uit (negatieve bekrachtiging)

28
Q

Welke invloed heeft een negatieve straf bij de uitblijvingsprocedure op gedrag?

A

-Verwacht positief effect blijft uit
-Kan leiden tot time-out: uit situatie/apart zetten, bekrachtigers weghalen
-Negatief gevolg op gedrag: zal verdwijnen

29
Q

Welke invloed heeft een negatieve bekrachtiging bij de uitblijvingsprocedure op gedrag?

A

-Verwacht negatief effect blijft uit
-Kan leiden tot actieve vermijding: iets doen om te voorkomen dat iets negatief gaat optreden, voor de daadwerkelijke confrontatie (toekomst) (bv alcohol drinken voor les omdat je weet dat je stress krijgt van lesgeven)
-Positief gevolg op gedrag: zal toenemen

30
Q

Hoe ziet een complete functie-analyse eruit?

A

Context krijgt bepaalde betekenis waarin gestelde gedrag functioneel wordt
-Klassieke en operante deel niet los van elkaar
-Maakt functie-analyse complex proces
(afbeelding)

31
Q

Uit welke stappen bestaat een functie-analyse?

A

-Topografische analyses
-Automatische gedachten identificeren

32
Q

Wat zijn topografische analyses?

A

-Heel concrete voorbeelden en situaties bevragen en op basis daarvan functieanalyses maken
-ABC verhaal maken voor operante component: antecedents, behaviors, consequences
–>Bevragen: wat gebeurde er vooraf, wat gebeurde er daarna, wat vond je wel/niet aangenaam, wat gebeurde er daarna

33
Q

Waaruit bestaat antecedents bij de topografische analyse?

A

-Prompting
-Modeling
-Feedback
-Goals

34
Q

Waaruit bestaat behaviors bij de topografische analyse?

A

-Desired
-Undesired

35
Q

Waaruit bestaat consequences bij de topografische analyse?

A

-Positive reinforcement
-Negative reinforcement
-Punishment
-Extinction
-Escape/avoidance

36
Q

Hoe kun je automatische gedachten identificeren voor een functie-analyse?

A

-Hoe komt het dat je dit denkt? Wat is er gebeurd waardoor je zo denkt?
-Omgekeerde-pijltechniek voor klassieke component
-Leerervaringen => basisschema’s over jezelf/anderen/wereld => pijnlijke gebeurtenis => automatische gedachten => emoties/gedrag
-Als mensen iets moeilijk vertellen, vaak praten over automatische gedachten: zwart-wit, catastrofaal
-Automatische gedachten zeggen iets over leerschema’s

37
Q

Wat zijn automatische gedachten?

A

-Negatieve gedachten over zelf, wereld, of toekomst
-Niet afgewogen zoals andere gedachten, maar automatisch aangenomen als waar
–>Niet in vraag gesteld, als diagnostici alert voor zijn

38
Q

Wat zijn duidelijke signalen van automatische gedachten?

A

-Catastroferen: extreme gevolgen inschatten (bv: ik ga nooit slagen, ik ga nooit lief krijgen)
-Alles of niets: zwart-wit denken, geen grijs (bv: ik ben de enige, niemand anders heeft dit)
-Emotioneel reageren: als je voelt, moet waar zijn (bv: ik voel dat niet klopt, dus klopt niet)

39
Q

Hoe kunnen we basisschema’s identificeren via de neerwaardse pijltechniek?

A

-Als gedachte juist is, wat zou er dan zo slecht aan zijn?
-Wat is ergste daaraan?
-Wat betekent dat voor jou, wat zegt dat over jou?
-Terugkoppeling aan universele noden of schema’s
-Vaak moeilijk omdat bepaalde delen van leerervaringen al heel ver teruggaan

40
Q

Welke maladaptieve domeinen zijn er?

A

-Disconnection/rejection
-Impaired autonomy/performance
-Impaired limits
-Other-directedness
-Overvigilance/inhibition

41
Q

Wat wordt er bedoeld met het domein van disconnection/rejection?

A

-Expectation that needs for security, stability, nurturance, empathy, sharing of feelings, acceptance and respect won’t be met in predicable manner
-Related early adaptive schemas: abandonment/instability, mistrust/abuse, emotional deprivation, defectiveness/shame, social isolation/alienation

42
Q

Wat wordt er bedoeld met het domein van impaired autonomy/performance?

A

-Expectations about self and environment that interfere with perceived ability to separate, survive, function independently or perform succesfully
-Related early maladaptive schemas: dependence/incompetence, vulnerability to harm/illness, enmeshment/undeveloped self, failure

43
Q

Wat wordt er bedoeld met het domein van impaired limits?

A

-Deficiency in internal limits, responsibility to others or long-term goal orientation, leads to difficulty respecting rights of others, cooperating with others, making commitments or setting and meeting realistic personal goals
-Related early maladaptive schemas: entitlement/grandiosity, insufficient self-control/self-discipline

44
Q

Wat wordt er bedoeld met het domein van other-directedness?

A

-Excessive focus on desires, feelings and responses of others at expense of own needs in order to gain love and approval, maintain sense of connection or avoid retaliation
-Related early maladaptive schemas: subjugation, self-sacrifice

45
Q

Wat wordt er bedoeld met het domein van overvigilance/inhibition?

A

-Excessive emphasis on suppressing spontaneous feelings, impulses and choices or on meeting rigid, internalized rules and expectations about performance and ethical behavior, often at expense of happiness, self-expression, relaxation, close relationships or health
-Related maladaptive schemas: emotional inhibition, unrelenting standards/hypercriticalness

46
Q

Voor welke kenmerken van de functie-analyse bestaan er basisfuncties?

A

-Verbondenheid
-Competentie
-Autonomie

47
Q

Waaruit bestaat het basisschema van verbondenheid?

A

-Ik ben onsympathiek, ongewenst en zal verworpen of verlaten worden, zal altijd alleen zijn
-Ik ben niet de moeite, onaantrekkelijk, saai, lelijk, heb niets te bieden
-Ik ben anders dan anderen, zwak, niet goed genoeg om graag gezien te worden
-Niemand gaat voor me zorgen

48
Q

Waaruit bestaat het basisschema van competentie?

A

-Ik ben slecht, onverantwoordelijk, waardeloos
-Ik ben gevaarlijk, giftig, slecht, onmenselijk
-Ik ben onbekwaam, inefficiënt, incompetent, kan niet omgaan met moeilijkheden

49
Q

Waaruit bestaat het basisschema van autonomie?

A

-Ik ben machteloos, heb geen controle over leven, zit in de val
-Ik ben kwetsbaar, afhankelijk, makkelijke prooi
-Ik ben minder waard, mislukking, niet goed genoeg, zwak, ondergeschikt