Hoofdstuk 4: Observatie- en belevingsonderzoek Flashcards

1
Q

Wat is de focus van belevingsonderzoek?

A

-Houden klassieke en operante component van gedrag in achterhoofd
-Emotieregulatie (afbeelding)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is emotieregulatie?

A

-Onwikkelt van extrinsiek naar intrinsiek
-Linken met temperament: emotionele reactiviteit en effortful control
-Linken met relationele (gehechtheids)ervaringen
-Korte- vs langetermijn voordelen
-Adaptieve vs maladaptieve strategieën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wanneer doet men aan observatie- en belevingsonderzoek?

A

Bij onderkennings- en verklaringshypothesen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Voor welke vragen bij onderkenningshypothesen gaan we belevingsonderzoeken gebruiken?

A

-Is X aan het rouwen?
-Gelooft X dat mama steun zal bieden?
-Denkt X moeite waard te zijn?
-Is X snel emotioneel overprikkeld?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Voor welke vragen bij verklaringshypothesen gaan we belevingsonderzoek gebruiken?

A

-Vertoont X gedragsproblemen in klas owv faalangst?
-Trekt X zich terug uit overtuiging dat mama niet met boosheid kan omgaan?
-Is X agressief door gebrek aan zelfcontrole?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke functies kan belevingsonderzoek hebben?

A

-Norm-georiënteerd: vergelijking met normgroep
-Criterium-georiënteerd: vergelijking tussen gedrag van onderzochte persoon en gewenste gedrag
-Communicatie-georiënteerd: ontdekken van individueel beleven en functioneren van onderzochte persoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke onderzoeksmiddelen zijn er voor belevingsonderzoek?

A

-Gesprekken: gemakkelijker naarmate cliënt ouder is
-Vragenlijsten/testen
-Spelobservatie: zinvoller naarmate jonger, zeker tot lagereschool
-Projectieve testen
-Impliciete maten: meer en meer gebruiken (betrouwbaarheid)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke voorbeelden van vragenlijsten/testen zijn er?

A

-Child Depression Inventory: depressie
-Zelfbelevingsvragenlijst-K: trek- en toestandsangst
-Competentie-belevingsschaal (K/A): zelfbeleving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de voordelen van vragenlijsten?

A

-Betrouwbaar
-Valide
-Specifiek
-Sensitief
-Normgegevens
-Efficiënt op vlak van tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de nadelen van vragenlijsten?

A

-Onpersoonlijk
-Sociale wenselijkheid
-Loyaliteit
-Vereist introspectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een voorbeeld van een test?

A

Familie Relatie Test (FRT)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de Familie Relatie Test?

A

-Kindvriendelijke vragenlijst: gezinssamenstelling met kartonnen figuren en positieve en negatieve uitspraken
-Normprofielen per leeftijd, geslacht, gezinsopbouw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is spelobservatie?

A

-Spelkamer
-Thuis/klasobservatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn kenmerken van een spelkamer?

A

Verschillende manieren
-Volledig vrij: kind laten kiezen waarmee spelen, spontaan
-Halfgestructureerd: spelsituaties creëren
-Gestructureerd: op basis van vaste symbolieken (bv: Gardner spel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

In welke situaties kan men aan klas- of thuisobservatie doen?

A

-Ecologisch: gewoon kijken naar wat iemand doet
-Gepland incident: gestandaardiseerd situatie uitlokken
-Tests en gesprekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wie kan observaties doen?

A

-Indirecte observatie: door mensen die dicht bij kind staan
-Directe observatie: zelf gaan observeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Door welke zaken worden de betrouwbaarheid en validiteit beïnvloed bij observatie?

A

-Beïnvloed door: observator, setting, codeersysteem, kind/andere betrokkenen, interacties vorige
-Elk kan foutenbron zijn: als diagnosticus allemaal rekening mee houden (foutenkans verkleinen door systematisch te werk te gaan)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe kan de observator de betrouwbaarheid en validiteit van observeren beïnvloeden (observatorbias)?

A

-Te positieve/negatieve beoordeling
-Primacy effect
-Halo-effect
-Verwachtingseffect
-Persoonlijke theorie en/of waarden
-Aandachtsproblemen (observer drift)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is het primacy effect?

A

Informatie als eerste verkregen, blijft meeste hangen
-Bv: ik zie kind iemand slaan en denk meteen dat dat kind agressief is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is het halo-effect?

A

Aanwezigheid van bepaalde positieve kwaliteit wekt suggestie/verwachting/aanname dat andere positieve kwaliteiten ook aanwezig zullen zijn
-Bv: kind doet iets goed en daardoor kind niet meer negatief zien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is een verwachtingseffect?

A

Zien wat we verwachten te zien, door bias

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is het effect van persoonlijke theorie en/of waarden?

A

Wanneer belang in luisteren naar leerkracht, dan oppositioneel gedrag als erger zien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is het effect van aandachtsproblemen?

A

Net wegkijken op belangrijk moment

24
Q

Hoe kunnen de setting en codeersysteem de betrouwbaarheid en validiteit van observeren beïnvloeden?

A

-Niet-representatieve setting: op foute plaats beoordelen
-Complexiteit van scoresysteem: algemeen, specifiek, veel werk
-Te brede dimensies in scoresysteem: alle gedrag valt er binnen, waardoor niks leren
-Invloed van externe cues: kind niet alleen in klas, dus andere kinderen invloed op onderzochte kind
-Mechanische problemen: camera werkt niet, batterij leeg

25
Q

Hoe kunnen het kind of andere betrokkenen de betrouwbaarheid en validiteit van observeren beïnvloeden?

A

-Reactiviteit
-Reacties op cues van observator
-Behavior drift: anders gedragen door aanwezigheid observator

26
Q

Hoe gebeurt de verslaglegging van een observatie?

A

-Onderscheid tussen observaties, interpretaties en conclusies
-Vermelden welk (denkkader)kader aan interpretaties ten grondslag liggen

27
Q

Wat is het uitgangspunt van projectieve technieken?

A

Respondenten projecteren aspecten van persoonlijkheden terwijl ze proberen betekenis te geven aan ambigue, ongestructureerde teststimuli

28
Q

Welke voorbeelden zijn er van projectieve technieken?

A

-Rorschach inktvlekkentest
-TAT/CAT
-Tekeningen: menstekening, house tree person, vrije tekening, familie in dieren, mijn leven als dier, vier affect tekeningen
-Zinaanvultest

29
Q

Wat zijn de voordelen van projectieve technieken?

A

-Raken voorbij bewust defensiemechanismen respondenten
-Geven clinici gepriviligeerde toegang tot belangrijke psychologische info
-Helpt bij breken van ijs en relatie-opbouw

30
Q

Welke conclusie kun je trekken wat betreft het gebruik van projectief materiaal?

A

-Interessant materiaal dat aanleiding kan geven tot gesprek
-Goed voor relatie-opbouw met kinderen
-Vraag naar efficiënte tijdsinvestering
-Psychometrisch belang bediscussieerbaar, maar oppassen: manier waarop bestaand wetenschappelijk onderzoek gepreseneerd afhankelijk van attitude presentator

31
Q

Welke 5 basiskenmerken vinden we terug bij het ontstaan van emoties?

A

-Externe of interne trigger
-Aandacht voor trigger of situatie
-Beoordeling van situatie in verhouding tot dat wat voor cliënt belangrijk is
-Gecoördineerd geheel van losse responstendensen die gevoelsmatig, fysiologisch en gedragsmatig tot uiting kunnen komen
-Kneedbaar: eens ontstaan, volgen ze niet steeds zelfde verloop

32
Q

Wat is het modal model of emotion?

A

Situatie => aandacht => beoordeling => respons

33
Q

Wat is emotie-regulatie?

A

Geheel van processen die als functie hebben afnemen, behouden of toenemen 1 of meerdere aspecten van emoties

34
Q

Welke kenmerken heeft emotie-regulatie?

A

-Automatisch en onbewust <=> gepland en bewust
-Intrinsiek (persoon zelf) <=> extrinsiek (andere persoon)
-Kan gevoelsmatige, fysiologische en gedragsmatige responsen beïnvloeden
-Kan ook bij positieve emoties toegepast worden
-Belang van emotieregulatieflexibiliteit

35
Q

Waarom is emotieregulatieflexibiliteit belangrijk?

A

Strategieën pas adaptief wanneer flexibel inspelen op veranderingen in situatie

36
Q

Welke emotieregulatiestrategieën zijn er voor positieve emoties?

A

-Savoring: verhogen of behouden positieve emoties
-Dampening: verlagen positieve emoties
-Hedonische emotieregulatie: mate waarin mensen neiging hebben om meer aan savoring te doen dan aan dampening

37
Q

Welke 5 verschillende categorieën van emotieregulatiestrategieën zijn er volgens het procesmodel van Gross & Thompson?

A

-Selectie van situatie: toenadering of vermijding
-Verandering van situatie: wijzigen emotionele impact
-Kiezen op welke aspecten van situatie men aandacht richt
-Cognitieve herbeoordeling: veranderen betekenis van situatie
-Beïnvloeding van emotionele responstendensen

38
Q

Wat zijn kenmerken van de ontwikkeling van emotie-regulatie?

A

-Ontwikkelt van extrinsiek naar intrinsiek
-Beïnvloed door relationele (gehechtheids)ervaringen
-Beïnvloed door ouderlijke reacties
-Beïnvloed door biologische factoren (temperament)
-Beïnvloed door taalontwikkeling

39
Q

Hoe wordt de ontwikkeling van emotie-regulatie beïnvloed door relationele (gehechtheids)ervaringen?

A

-Veilig gehecht: opzoeken anderen bij spanning
-Vermijdend onveilig gehecht: emoties gedeactiveerd, vermijden nabijheid en intimiteit, vergroot kans op psychopathologie
-Angstig onveilig gehecht: sterke toename intensiteit negatieve emoties in tijden van stress: op overdreven wijze nabijheid en steun gehechtheidsfiguren verkrijgen, maar tegelijkertijd op afwijzing/in de steek gelaten worden

40
Q

Hoe wordt de ontwikkeling van emotie-regulatie beïnvloed door ouderlijke reacties?

A

-Van invloed op hoe kinderen in staat zijn met moeilijke emoties om te gaan
-Werkelijke ouderlijke reacties en perceptie van kinderen op mate van responsief en/of ondersteunend optreden hierbij van belang

41
Q

Hoe wordt de ontwikkeling van emotie-regulatie beïnvloed door biologische factoren (temperament)?

A

-Positieve en negatieve emotionele reactiviteit
-Effortful control: vermogen aandacht en gedrag op vrijwillige manier te reguleren
-Gedragsinhibitie

42
Q

Hoe wordt de ontwikkeling van emotie-regulatie beïnvloedt door taalontwikkeling?

A

Taal belangrijk voor beter begrip van emoties en ontwikkeling van emotie-regulatie

43
Q

Wat zijn belangrijke kenmerken van een deskundige in de diagnostiek van emotieregulatie?

A

-Doet zo mogelijk beroep op verschillende informanten
-Hanteert uiteenlopende methodieken
-Vertrekt vanuit wetenschappelijk onderbouwd model
-Houdt rekening met leeftijd onderzochte cliënten

44
Q

Welke soort instrumenten of methodieken kunnen gebruikt worden om emotie-regulatie na te gaan?

A

-Vragenlijsten
-I feel pictures test
-Gestructureerde interviews
-Vignetten
-Observatielijsten
-Computertaken of -spelletjes

45
Q

Wat zijn voorbeelden van vragenlijsten om emotie-regulatie na te gaan?

A

-Vragenlijsten met enkele items die rechtstreeks verwijzen naar emotieregulatie (geen subschaal)
–>CBC, YSR, SDQ
-Vragenlijsten met (sub)schalen voor emotieregulatie: BRIEF, FEEL-KJ, CERQ, DERS, ERS, ERI

46
Q

Welke beperkingen heeft het gebruiken van vragenlijsten voor het nagaan van emotie-regulatie?

A

-Niet vanzelfsprekend om verbaal te rapporteren over emotieregulatiestrategieën
-Niet altijd duidelijk op welke tijdsperiode vragenlijst betrekking heeft
-Niet altijd duidelijk welke concrete situaties voor ogen dienen gehouden te worden bij verschillende items

47
Q

Hoe worden gestructureerde interviews afgenomen voor het nagaan van emotie-regulatie?

A

-Aanbieden foto’s leeftijdsgenoten die bepaalde emotie uitdrukken
-Vragen die peilen naar: kennis over emoties, mate waarin ze emoties kunnen differentiëren, ervaringen met emoties, verbanden die ze leggen met oorzaken, wijze waarop emoties uitdrukken en reacties van volwassenen hierop
-Biedt diagnostische indruk van emotionele ontwikkelingsniveau dat kinderen bereikt hebben

48
Q

Wat zijn vignetten?

A

-Manier om emotieregulatie na te gaan
-Vragen over emotieregulatie adhv beschrijvingen van situaties waarin emoties uitgelokt worden
-Meer info over concrete situatie en specifieke emotie
-Geen gestandaardiseerde sets van vignetten beschikbaar: zelf opstellen, die oa situaties beschrijven die bij aangemelde kind voor problemen met emotieregulatie zorgen

49
Q

Hoe worden observatielijsten gebruikt voor het nagaan van emotie-regulatie?

A

Aan ouders/leerkrachten/kind zelf gevraagd op gestructureerde wijze te registreren: wanneer emotionele uitbarstingen, hoe intens, hoelang, aanleiding, omgang

50
Q

Hoe worden computertaken of -spelletjes gebruikt om emotie-regulatie na te gaan?

A

-Door onderzoekers gemanipuleerd om frustratiegevoelens bij kinderen uit te lokken
-Observatie van reacties van kinderen in deze omstandigheden

51
Q

Wat is belangrijk om na te gaan binnen het procesmodel van emotieregulatie in diagnostiek?

A

-Welke strategieën toegepast en welke niet of in beperkte mate
-Of strategieën adaptief of maladaptief zijn

52
Q

Op welke gebieden worden de belangrijke zaken bekeken binnen het procesmodel van emotieregulatie in diagnostiek?

A

-Selectie van situatie: toenadering/vermijding
-Verandering van situatie: wijzigen emotionele impact
-Kiezen op welke aspecten situatie men aandacht richt
-Cognitieve herbeoordeling: veranderen betekenis situatie
-Beïnvloeding van emotionele responstendensen

53
Q

Hoe wordt de selectie van situatie nagegaan binnen het procesmodel van emotieregulatie in diagnostiek?

A

-Toenadering/vermijding
-Doorgaans duidelijk uit verhaal van ouders, leerkrachten, kind
-Vaak veel meer (subtiele) vermijding naar voor gebracht
-Meegeven van registratieopdrachten (voor kind) of observatielijsten (voor ouders/leerkrachten)

54
Q

Hoe wordt de verandering van situatie nagegaan binnen het procesmodel van emotieregulatie in diagnostiek?

A

-Wijzigen van emotionele impact
-Adaptief wanneer helpend om adequaat gedrag te stellen, na verloop tijd went men aan situatie en kan emotionele vermijding vanzelf minderen
-Belangrijk zeer concreet na te gaan welk gedrag gesteld, welke wijzigingen aan situatie gebracht en wat van omgeving verlangd

55
Q

Hoe wordt het kiezen op welk aspect van situatie men aandacht richt nagegaan binnen het procesmodel van emotieregulatie in diagnostiek?

A

Kan vastgesteld worden via vragenlijsten die ingaan op piekeren of rumineren: NPDK, PSWQ(-C), CRSQ, RRS, RPA-C

56
Q

Hoe wordt de cognitieve herbeoordeling nagegaan binnen het procesmodel van emotieregulatie in diagnostiek?

A

-Veranderen van betekenis van situatie
-Kan vastgesteld worden via vragenlijsten: FEEL-KJ, CERQ(-K)
-Ook vignetten en gestructureerde interviews kunnen beeld scheppen

57
Q

Hoe wordt de beïnvloeding van emotionele responstendensen nagegaan binnen het procesmodel van emotieregulatie in diagostiek?

A

Kan vastgesteld worden via vragenlijsten: BRIEF, FEEL-KJ, CERQ(-K), emotieregulatievragenlijst