hoofdstuk 5 cognitieve ontwikkeling Flashcards
cognitie
refereert aan verschillende denkactiviteiten, heeft betrekking op de handeling of het proces van het kennen; het gaat daarbij vooral om de wijze waarop informatie wordt gepresenteerd, georganiseerd, en getransformeerd om richting te geven aan het handelen van een individu.
intelligentie
alledaags spraakgebruik; vermogen kennis te verwerven en er nuttig gebruik van te maken, het zich verstandig en met gevoel voor verhoudingen in zijn omgeving gedragen, doeltreffend gebruiken en combineren van verschillende gegevens om problemen op te lossen etc.
psychologie; intelligentie heeft betrekking op een verzameling vaardigheden die door tests wordt gemeten, dus op het product van cognitieve processen.
benaderingen van cognitieve ontwikkeling
verschillen op het punt van de theoretische uitgangspunten, de gestelde vragen en de gehanteerde onderzoeksmethoden.
1 de ontwikkelingspsychologische/Piagetiaanse benadering; veranderingen die zich manifesteren in de wijze waarop de problemen worden aangepakt. Heeft vooral belangstelling voor de soorten redeneringen die adolescenten gebruiken en de verschillen in denktrant met de voorafgaande periode, die samenhangen met kwalitatieve veranderingen in de cognitieve structuren die karakteristiek zijn voor opeenvolgende stradia van het ontwikkelingsproces.
2 de informatieverwerkingsbenadering; veranderingen in de capaciteit van het cognitieve systeem en op veranderingen in de efficïentie en organisatie van cognitieve processen. Is vooral geïnteresseerd in het soort informatie dat adolescenten uit hun omgeving opnemen, verwerken en gebruiken. verschillen komen door kwantitatieve groei van de capaciteit van het cognitieve systeem. toenemende efficïentie.
een klassieke op de verwerking van een computer geïnspireerde modellen en meer recente connectionistische modellen over wat we weten over hoe onze hersenen werken.
3 de psychometrische benadering; vaststellen van niveau van cognitief functioneren van adolescenten met tests als meetinstrumenten in vergelijking met leeftijdsgenoten/vroegere prestaties. Het accent ligt veel meer op producten dan opprocessen of ontwikkelingen, en meer op verschillen tussen individuen dan op algemene wetmatigheden. Wordt veel gebruikt bij beoordeling van vaardigheden op school en in het beroep.
de piagetiaanse benadering
kwalitatieve veranderingen in cognitief functioneren, dus veranderingen in de aard van het denken, vooronderstellingen;
1 cognitief functioneren behoort tot een biologisch proces van aanpassen, adaptatie
2 met het ouder worden ontwikkelen zich nieuwe cognitieve structuren.
3 in samenhang daarmee doen zich kwalitatieve veranderingen voor: de ontwikkeling verloopt in een
opeenvolging van fasen.
adaptatie
situatie waarin een persoon verkeert verandert voortdurend en ook de persoon zelf verandert. om zichzelf te ontwikkelen moet telkens een nieuw evenwicht in de omgang van de persoon met zijn omgeving gevonden worden. intelligent functioneren maakt deel uit van dit biologisch adaptatieproces.
assimilatie, accommodatie en equilibratie
assimilatie
persoon beïnvloedt de omgeving: brengt er veranderingen in aan om deze aan te passen aan zijn mogelijkheden; nieuwe informatie wordt ingepast in bestaande kennis. toevoegen van reeds bestaande elementen aan structuren.
accommodatie
persoon voegt zich naar de omgeving: laat zich door de omgeving beïnvloeden en komt tot nieuw gedrag. het veranderen van de structuur door er nieuwe elementen in op te nemen.
equilibratie
assimilatie en accomodatie zorgen ervoor dat de interactie tussen individu en omgeving in evenwicht komt; na het bereiken van dat nieuwe evenwicht functioneert het individu echter op een hoger niveau dan daarvoor, dat wil zeggen dat het functioneren is flexibeler en beter aangepast aan de eisen die de taak of de situatie stelt.
soms zijn assimilatie en accommodatie niet met elkaar in evenwicht. Van de kant van het individu spelen in dit aanpassingsproces 2 zaken een rol: handelen en denken (geïnternaliseerde handelingen/denkoperaties, hoeven niet feitelijk plaats te vinden); al doende komt een individu tot inzichten over de wijze waarop de wereld in elkaar zit.
pagetiaanse structuren
in het adaptatieproces is de activiteit van het individu uitermate belangrijk: kennis wordt telkens opnieuw gestructureerd en georganiseerd; niieuwe gegevens worden ge:integreerd in de al aanwezige; zo komt men tot een steeds genuanceerder inzicht in diverse samenhangen.
-cognitieve structuur/ structuur van intelligentie; een onderling samenhangend geheel van begrippen en inzichten dat zich binnen het individu ontwikkelt door actief met zijn omgeving om te gaan.
De cognitieve structuur van een kind op een bepaald moment is bepalend voor de vraag welke info wel en welke niet verwerkt kan worden; een bestaande cognitieve structuur kan zich verder ontwikkelen door actieve interactie van de persoon met zijn omgeving. met het ouder worden ontwikkelen zich nieuwe cognitieve structuren; in samenhang daarmee treden kwalitatieve veranderingen op in het cognitieve functioneren, veranderingen in de ard van het denken; deze kwalitatieve veranderingen hebben een vaste volgorde en kan daarom worden weergegeven in fasen.
ontwikkelingsfasen piaget
1 sensomotorische fase tot 18 maanden.
2 intuïtieve of preoperationele fase; 18 maanden tot 7
jaar.
3 fase van concrete denkoperaties 7-12
4 fase van formele denkoperaties 12 jaar +
1e fase piaget senso-motorische fase
tot 18 maanden; een baby staat in contact met zijn omgeving door zijn zintuigen te gebruiken en de de dingen om hem heen te manipuleren; de ervaringswereld van baby’s kan beschreven worden als een cyclus van zintuiglijke ervaringen en motorische handelingen
2e fase piaget intuïtieve of preoperationele fase
peuters en kleuters 18 maanden-7 jaar zijn in staat tot een innerlijke representatie van de dingen om hen heen; het gebruik van taal is daarbij een belangrijk middel. zijn echter nog sterk gebonden aan wat het kind rechtstreeks heeft waargenomen; ze kunnen hun representatie van een bepaalde situatie niet veranderen zonder dat de situatie feitelijk verandert of zonder dat ze de situatie daadwerkelijk van een andere kant gaan bekijken. Ze zijn nog niet in staat tot role taking of perspective taking, en ze worden daardoor gekenmerkt door een zeker egocentrisme. handelingen.
3e fase piaget concrete denkoperaties
Oudere kinderen van 7-12 jaar kunnen de representaties van de omgeving actief veranderen, denkhandelingen verrichten, ordenen en classificeren. Het kind let in deze periode op oorzakelijke samenhangen en het kan conclusies trekken, maar alleen mbt dingen in zijn omgeving die direct waarneembaar zijn of rechtstreeks ervaren kunnen worden. Het bereik van het denken is nog betrekkelijk klein; van eigenschappen van objecten en gebeurtenissen kan slechts een beperkt aantal tegelijk in aanmerking worden genomen.
4e fase Piaget formele denkoperaties
12 + jaar, formele denkoperaties hebben geen betrekking op dingen die direct zichtbaar zijn of op gebeurtenissen die rechtstreeks worden ervaren, de ze operaties hebben betrekking op ht denken zelf: de denkoperaties uit de concreet operationele fase worden zelf onderwerp van denken (operaties op operaties), nadenken over de eigen denkoperaties zijn de essentie van het formeel operationele denken.
Kenmerken;
-contrafactisch karakter; men kan in de formeel operationele fase denken over imaginaire situaties die radicaal afwijken van hoe ze op dit moment feitelijk zijn (als dan redeneringen).
-hypothetisch-deductieve karakter: denken door eerst hypothesen (vooronderstellingen) op te stellen en vervolgens deducties (gevolgtrekkingen) te maken
-combinatorische karakter: in staat zijn om voor een probleem relevante aspecten eerst uit elkaar te houden om ze vervolgens op alle mogelijke manieren te combineren en op basis van het wel of niet voorkomen van bepaalde combinaties causale verbanden af te leiden.
andere aspecten; nadenken over de eigen persoonlijkheid en over het eigen sociale emotionele en morele functioneren, en het eigen functioneren bij het aangaan van intieme relaties; in dat denken kunnen abstracte begrippen als liefde, vrijheid en menselijke waardigheid een belangrijke rol spelen.
Adolescenten kunnen diepgaand geïnteresseerd zijn in problemen als de opwarming van de aarde, de ongelijke verdeling van welvaart, opraken van grondstoffen, milieuverontreiniging, oorlog, dicriminatie etc.; veel adolescenten denken ook actief na over mogelijkheden om deze problemen op te lossen.
piaget’s veronderstellingen formeel operationeel denken en weerlegging ervan
1 adolescenten gaan vanaf een jaar of 12 formeel operationeel denken
2 het formeel operationeel denken manifesteeert zich op allerlei terreinen tegelijk omdat de verschillende aspecten van dat denken 1 gestructureerd geheel vormen.
weerlegging;
- al veel jongere kk laten soms denkwijzen zien die formeel operationeel genoemd kunnen worden; tegelijk is ook duidelijk geworden dat veel volwassenen lang niet altijd formeel operationeel denken.
-bij beide leeftijdsgroepen is het formele denken gebonden aan bepaalde domeinen, namelijk die waarin ze zich in het kader van een opleiding of uit belangstelling speciaal in hebben verdiept.
wijsheid: kenmerken van wijze mensen (baltes, smith & staudinger 1992)
- uitgebreide feitelijke kennis van de zaken die in een mensenleven belangrijk zijn
- uitgebreide procedurele kenniks van diezelfde zaken (bv. hoe beslissingen te nemen, welke doelen te kiezen, wie te raadplegen en hoe advies te geven)
- neiging om rekening te houden met de contexten en de omstandigheden in iemands vroegere, huidige en toekomstige leven
- neiging er enerzijds rekening mee te houden dat mensen verschillende waarden en prioriteiten hebben en dat iemands leven vanuit de eigen waarden en prioriteiten bezien moet worden, maar anderzijds ook uit te gaan van enkele universele waarden die specificeren wat goed is voor de eigen persoon en voor anderen.
- sterk bewustzijn van hoe onzeker zowel interpretaties van het verleden als voorspellingen van de toekomst kunnen zijn, en het vermogen om met dergelijke onzekerheden om te gaan.
wijsheid en adolescentie; volwassenen zijn als groep wijzer dan de adolescenten; voor de adolescenten geldt: hoe ouder hoe wijzer, maar bij volwassenen is dat verband tussen leeftijd en wijsheid er niet. Adolescentie is bij uitstek de levensperiode waarin de seeds of wisdom ontkiemen die later althans bij sommige volwassenen tot bloei komen.
Onderzoek vormt een aanwijzing dat ook adolescenten die Piaget’s formele tadium hebben bereikt , nog vooruitgang kunnen boeken op het vlak van cognitieve ontwikkeling.
sociale cognitie
denken over de sociale werkelijkheid; onderzoek hiernaar legt een verband tussen de voor adolescenten kenmerkende wijze van denken en hun psychosociale ontwikkeling.
denken over de sociale werkelijkheid (Selman 1980)
Selman formuleerde net als piaget een soort fasentheorie, waarin verschillende elkaar soms overlappende niveaus van sociaal-cognitieve ontwikkeling worden onderscheiden.
1 voor het twaalfde jaar;
kinderen zijn al in staat om na te denken over het eigen gedrag en om de wederkerigheid (reciprociteit) in gezichtspunten te onderkennen; een kind kan dat gedrag ook aanpassen aan de consequenties die het verwacht; kk kunnen zich geleidelijk beter in de ander verplaatsen en realiseren zich dat anderen dat ook doen.
2 vroege adolescentie:
jongeren krijgen de mogelijkheid om diverse standpunten meer van een afstand; vanuit een derde persoon, een neutrale buitenstaander te bezien; ze kunnen zo naar zichzelf kijken, naar hoe ze doen en wat ze denken; jongeren voelen zich opgenomen in een gezamenlijk patroon van interacties (structureel perspectief); de mate van zelfbewustzijn neemt toe, men krijgt ook oog voor het soms tegenstrijdige karakter van de eigen gevoelens en kan daardoor het eigen gedrag ook beter controleren.
3 latere adolescentie:
er vindt een verdieping en vermaatschappelijking plaats van het perspectief; dit blijkt uit het groeiende besef dat de kijk die mensen op elkaar hebben, beïnvloed wordt door de persoonlijke levensgeschiedenis en maatschappelijke positie; het inzicht ontstaat dat op diverse niveaus gemeenschappelijke gezichtspunten kunnen worden ontwikkeld; er komt ook besef van de relativiteit van standpunten die individuen of maatschappelijke groeperingen innemen, en besef dat die standpunteningegeven worden door bepaalde belangen, en dat er ook andere standpunten mogelijk zijn.
Egocentrisme van adolescenten (Elkind 1976)
verband tussen cognitieve ontwikkeling en psychosociaal functioneren, niet alleen kk in de preoperationele fase zijn egocentrisch, maar ook adolescenten diw de nieuwe formele denkstructuren nog onvoldoende beheersen vertonen een bepaalde mate van cognitief egocentrisme
cognitief egocentrisme adolescenten
kunnen nog niet voldoende onderscheid maken tussen de zaken waarmee ze zelf intensief bezig zijn, en de dingen waar anderen vooral over nadenken.
- imaginair publiek
- persoonlijke fabel
imaginair publiek
het geloof dat anderen even sterk op hun uiterlijk en gedrag letten als zij dat zelf doen en dat anderen hen ook beoordelen zoals zij zichzelf beoordelen; voortdurend het gevoel bekeken te worden. zij hebben een imaginair publiek; omdat zij denken dat iedereen op hen let, vragen zij zich telkens af wat anderen zullen vinden en schamen zij zich dikwijls.
persoonlijke fabel
overwaardering van de eigen gevoelens en opvattingen: adolescenten denken dat hun gevoelens en ideeën uniek zijn, dat niemand is zoals zijzelf; deze overschatting kan leiden tot de overtuiging dat bepaalde dingen hen nooit zullen overkomen de persoonlijke fabel.
later onderzoek naar cognitief egocentrisme (Lapsley, 1993)
neigt ertoe om het cognitief egocentrisme niet zozeer op te vatten als een bijproduct van het formele denken, maar als voortkomend uit:
1 het streven van adolescenten om een zekere onafhankelijkheid tov hun ouders te bereiken en tegelijk met anderen verbonden te blijven.
2 de ontwikkeling van hun vermogen tot perspectief nemen; in deze gedachtegang komt de persoonlijke fabel voort uit het streven naar onafhankelijkheid, terwijl het imaginair publiek voortkomt uit het tegelijkertijd aanwezige streven toch ook met anderen verbonden te blijven.
klassieke informatieverwerkingsbenadering
het cognitieve systeem kan, net als een computer, worden opgevat als een systeem dat achtereenvolgens een reeks bewerkingen uitvoert op in symbolische vorm opgeslagen gegevens, dwz, als een systeem dat informatie verwerkt.
connectionistische modellen
- het cognitieve systeem wordt opgevat als een aantal met elkaar verbonden eenheden of ‘neuronen’die elk een bepaalde activatietoestand hebben en die voortdurend elkaars activatie beïnvloeden via exciterende of inhibiterende verbindingen van wisselende sterktes.
- de informatieverwerking verloopt niet sequentieel zoals in een klassiek informatieverwerkingsmodel, maar parallel.
- de info wordt niet noodzakelijk in discrete symbolische vorm op 1 bepaalde plek in het systeem opgeslagen, maar verspreid over het hele netwerk van ‘neuronen’
- zijn voor ontwikkelingspsychologen interessant omdat ze in staat zijn tot leren.