H13 internaliserende problematiek; angst verdiet en lichamelijke klachten Flashcards

1
Q

angst

A

belangrijk en normaal, vaak van korte duur.
De wijze waarop angst en verdriet zich manifesteren, hangt samen met de ontwikkelingsfase: kleuters hebben seperatieangst als zij voor het eerst naar school gaan; op de lagere school worden prestaties belangrijker en gaan kinderen zich hierover zorgen maken, in de adolescentie zijn de reacties van de peergroup belangrijk, wat kan leiden tot angst voor afwijzing.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

componenten van angst

A
  • fysiologisch: vb verhoogde hartslag en snellere ademhaling
  • gedragsmatig; vlucht, vecht vermijdt gevaar
  • cognitief: waarbij iemand kan denken, help of ik ga dood
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

vreessysteem in de hersenen

A

info thalamus naar amygdala, vecht vlucht verdoving
mediaal prefrontale cortex remt amygdala kost meer tijd.
hippocampus leren en geheugen eerdere ervaringen kan ook remmen.
De korte route leert regie te krijgen met prefrontale cortex tot in vroege volwassenheid.
De mate waarin iemand angstig reageert op een dreigende situatie hangt onder meer af van genetische variatie, de 1 heeft een gevoeliger vreessysteem dan de ander; iemand met meer negatieve levenservaringen heeft een gevoeliger afsgesteld systeem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

verdriet

A

emotie bij verlies 2 functies;
focus en coping in gunstigere richting
sociale steun

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

lichamelijke klachten in de normale ontwikkeling

A

hangen vaak samen met ziekte of verwonding, ook bij angst lichamelijke verschijnselen; verhoogde hartslag, zweten en snellere ademhaling, ook bij verdiret reageert lichaam mee
somatoforme stoornissen lichamelijke klachten zonder duidelije oorzaak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

internaliserende problematiek

A

problemen die met innerlijke onrust gepaard gaan en niet altijd zichtbaar zijn voor anderen, waardoor ze onvoldoende worden herkend en niet adequaat worden behandeld. Bijv angst en depressieve stoornissen.
bij meisjes toename in begin adolescentie, bij jongens minder sterk en zelfs 16-18 lichte terugval.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

ontwikkeling van stoornissen

A

8% 13-18 jaar een eernstige psychische stoornis; angststoornissen komen het meeste voor.
van de kindertijd naar de adolescentie en de volwassenheid neemt de prevalentie van de volgende stoornissen toe: paniekstoornis, agorafobie (straat/pleinvrees), depressieve stoornis en middelenmisbruik; de prevalentie van de seperatieangststoornis en ADHD neemt af.
Angststoornissen kunnen hardnekkig zijn; 40-50% van kk en adolescenten na 6mnd tot 6 jaar nog steeds; ongeveer 25-30% onwikkelde een andere angststoornis of een depressieve stoornis; angststoornissen bij volwassenen hebben hun oorsprong gemiddeld rond het 11e jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

transactionele model

A

maakt inzichtelijk op welke manier de verschillende kwetsbaarheids-en beschermende factoren elkaar beïnvloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

categorale benadering

A

stoornissen/syndromen als duidelijke begrensde afzonderlijke eenheden bv dsm5
in geneeskunde is een syndroom een combinatie van verschijnselen of symptomen, duidelijke oorzaak dan pas zegt men ziekte.
Voordelen communicatie en systematisch onderzoek naar behandeling
Nadelen zwart wit benadering; adolescenten passen vaak niet in een rijtje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

dimensionele benadering

A

hierbij bestaat de mogelijkheid om in individueel wisselende combinaties aan te geven op welke dimensies sprake is van een zekere mate van problemen, milder of ernstiger. Doet meer recht aan het graduele verschil dat er bestaat in de ernst van de problemen en dwingt niet tot een beschrijving binnen een enkele categorie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

angststoornis (categorie)

A

angstklachten die gepaard gaan met lichamelijke symptomen en cognitieve vertekeningen, waarbij er sprake is van problemen in het psychosociaal functioneren meer bij m 12% 8%j
grote kans op comorbideit andere angststoornis/depressie, dan ook vaker chronisch genetische bijdrage 30-40%. levensbedreigende gebeurtenissen verhogen de kans een angststoornis te ontwikkelen.
-Temperament:
*gedragsinhibitie terughoudend reageren op persoon of situatie die ze niet kennen is een risico
*effortful control het onderdrukken van een krachtige emotionele reactie om daarmee het gedrag beter te kunnen plannen; minder kans
-overbeschermende opvoedingsstijl: ouders zijn
zorgzaam en zien veel gevaren. 2 manieren bijdrage aan angststoornis:
1 kk leren dat de wereld vol gevaren is.
2 ouders ontnemen hun kind de gelegenheid om te leren gaan met dreigende situaties,wat het kind nodig heeft om zijn copingmechanismen te ontwikkelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

paniekstoring

A

recidiverende paniekaanvallen, waarbij er na ten minste 1 van de aanvallen 1 maand of langer sprake is van 1 of meer van de volgende symptomen:
-ongerustheid nog 1
-bezorgdheid verwikkelingen
-gedragsverandering.
Niet het gevolg van een middel of lichamelijke aandoening ook niet aan een andere stoornis.
De angst die optreedt ontstaat plotseling is intens en gaat gepaard met lichamelijke sensaties zoals hartklopingen zweten sneller en oppervlakkiger ademhalen misselijkheid trillen.
Ook is er sprake van cognitieve gewaarwordingen zoals een gevoel van onwerkelijkheid (derealisatie) het gevoel los te staan van zichzelf (depersonalisatie) angst de controle te verliezen, gek te worden of dood te gaan.
Komt vrijwel alleen voor bij oudere adolescenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

specifieke fobie

A

een duidelijke aanhoudende angst die overdreven en oredelijk is en wordt uitgelokt dor de aanwezigheid van of het anticiperen op een specifiek voorwerp of situatie (bv. hoogten, dieren, bloed zien). Adolescenten realiseren zich itt kinderen dat de angst onredelijk is. vermijding of doorstaan met lijden, significanten belemmering.
komen op alle leeftijden voor; bij personen onder 18 jaar is de duur tenminste 6 maanden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

sociale angststoornis

A

sociale fobie: een duidelijke en aanhoudende angst voor 1 of meer situaties waarin iemand sociaal moet functioneren of iets moet presteren en waarbij men wordt blootgesteld aan onbekenden of een mogelijke kritische beoordeling door anderen. vicieuze cirkel als men een keer slechter presteert.
Sommige adolescenten doen hun verlegenheid verstoppen met dwars en uitdagend gedrag waardoor het lijkt op een gedragsstoornis.
2 keer zo vaak bij meisjes meer realtioneel georienteerd, waardoor zij gevoeliger zijn voor interpersoonlijke stressoren en daarmee het ontwikkelen van sociale angst.
komt nauwelijks voor in de kindertijd en wordt met name gezien in de (late) adolescentie en (vroege) volwassenheid; 13% in een leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

ouder-kind interactiemodel (Ollendick & Benoit, 2012)

A

-kinderen met behavioral inhibition, een remming in het gedrag in nieuwe omstandigheden, hebben een verhoogd risico, dit temperament wordt gezien bij 10-15% van kleuters en peuters.
-angstige ouders reageren eerder angstig en kinderen daardoor ook plus een genetische basis
-kk die onveilig gehecht zijn risico
-overbeschermende, controlerende en kritische opvoeding houdt gedragsinhibitie in stand.
warm responsief,kk sociaal adaptief.
Adolescenten die ambigue info sneller opvatten als negatief door deze bijvoorbeeld opzichzelf te betrekken, lopen het risico op angstklachten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

OCD obsessieve-compulsieve stoornis

A

dwanggedachten: terugkomende en aanhoudende gedachten, impulsen, of voorstellingen, die als opgedrongen en misplaats worden beleefd, en die duidelijke angst of lijen veroorzaken. de gedachten komen niet voort uit overddreven bezorgdheid; adolescenten met deze stoornis proberen hun dwanggedachten te neutraliseren met een andere gedachten of een handeling.
Ze realiseren zich dit maar kunnen niet stoppen. Duidelijke biologische en erfelijke bijdrage.
Cognitief verklaringsmodel; verkeerde interpretatie van normaal voorkomende obsessies
bij een depressieve of gegeneraliseerde angststoornis piekert de adolescent over problemen en bij een obsessie krijgt de adolescent akelige gedachten in zijn hoofd, die met dwanghandelingen worden bezweerd.
prevalentie tot 18j 1-2% waarbij OCD vooral bij adolescenten voorkomt, meestal rond de leeftijd 11-12 jaar.

17
Q

PTSS posttraumatische stressstoornis.

A

meer dan de helft vd jongeren tot 18 maakt iets ingrijpends mee, feitelijke of dreigende dood/ernstige verwonding, of die een bedreiging vormde voor de fysieke integriteit.
Kunnen ook leiden tot andere psychische stoornissen dan PTSST symptomen;
1 herbelevingscluster 1 nodig
herinneringen, dromen, handelen en voelen zoals toen, intens lijden bij prikkels van trauma, fysiologische reacties
2 vermijdingscluster 3 nodig pogingen gedachten gevoelens en gesprekken erover te vermijden, vermijden activiteiten plaatsen en mensen bij trauma, onvermogen deel trauma teerinneren, verminderde belangstelling voor of deelname aan belangrijke activiteiten, gevoelens of onthechting of vervreemding van anderen, beperkt spectrum van gevoelens, gevoel een beperkte toekomst te hebben
3 verhoogde prikkelbaarheidscluster 2 nodig; moeite met slapen, prikkelbaarheid/woede uitbarstingen, moeite met concentreren, overmatige waakzaamheid, overdreven schrikreacties.

Min een maand en significant lijden.
80-90% krijgt namelijk geen PTSST watchful waiting, meisjes meer kans want ook meer kans op interpersoonlijk trauma zoals seksueel misbruik. geeft meer risico op PTSS dan nauurramp. Afhankelijk van:
1 type 2 ernst 3 aantal ervaringen 4 appraisal (betekenis die gegeven wordt) 5 copingstijl (passief is meer risico) 6 sociale steun
De aanwezigheid van comorbide stoornissen is eerder regel dan uitzondering; als PTSS een chronisch beloop heeft ontstaan er stemmings en angststoornissen

18
Q

gegeneraliseerde angststoornis GAS

A

buitensporige angst, gedurende 6 maanden vaker wel dan niet voorkomend, over een aantal gebeurtenissen of activiteiten. Min 3 symptomen erbij;
1 rusteloosheid, opgewonden of geïriteerd zin
2 snel vermoeid zijn
3 concentratieproblemen of niets kunnen herinneren
4 prikkelbaarheid
5 spierspaning
6 slaapstoornis
bij de sociale fobie komt de angst voort uit een oordeel dat de ander heeftr, terwijl bij gas de zorgen een meer algemeen karakter hebben.

19
Q

stemmingsstoornis (categorie)

A

een abnormaal sombere (depressieve) of abnormaal vrolijke (manische) stemming; naast de afwijking in steming zijn er ook verschijnselen van lichamelijke en cognitieve aard. risico en beschermendefactoren, uit het kind de omgeving en levensloop zijn van invloed.
Bijv: genetische dispositie, verstoorde gehechtheid, negatieve cognitieve stijl, tekort aan sociale vaardigheden, lichamelijke ziekten en eerdere episoden van depressie.
Depressie komt bij kk onder de 5 bijna niet voor, 6-12 6%, adolescentie 8%

20
Q

model stark&smith (1995)

A

transactioneel model van depressie, waarbij diverse factoren elkaar wederzijds beïnvloeden; het gaat hierbij om stressvolle gebeurtenissen, disfunctionele gezinsomstandigheden, cognitieve vertekeningen, verstoring van de stemming, fysiologie en gedrag.

21
Q

depressieve stoornis

A

tenminste 2 weken ook lichamelijke symptomen zoals gewichtsvermindering, vernaderde eetlust, slaapproblemen, minder of meer activiteit en vermoeidheid.
De cognitieve verschijnselen zijn gevoelens van waardeloosheid, onterechte schuldgevoelens, verminderd vermogen tot nadenken of concentreren, en terugkerende gedachten aandood of suïcide.
adolescenten hebben 400-90% kans op comorbide stoornissen naast de depressie; het gaat hierbij om angststoornissen, gedragsstoornissen en middelen misbruik.
De prevalentie wordt geschat 4-8% in de adolescnentie meisjes meer want gevoeliger voor interpersoonlijke stressoren.

22
Q

dysthyme stoornis

A
een depressieve stemming het grootste deel van de dag, meer dagen wel dan niet gedurende 2 jaar, adolescenten 1 jaar. stemmingsdaling minder uitgesproken, maar duurt wel langer.
1 slechte eetlust of teveel eten
2 slapeloosheid of veel slapen
3 gering gevoel van eigenwaarde
4 slechte concentratie
5 besluiteloosheid
6 hopeloos gevoel
23
Q

bipolaire stoornis

A

naast een depressieve ook minimaal 1 manische (of de wat lichtere hypomane) episode: abnormaal verhoogde of prikelbare stemming waarbij een opgeblazen gevoel van eigenwaarde en een verhoogd activiteiten niveau met soms wat riskant gedrag aanwezig kan zijn. De eerste verschijnselen doen zich pas voor in de adolescentie. De comorbiditeit is bij adolescenten angststoornissen en middelenmisbruik, maar vooral ook ADHD dat bij meer dan de helft voorkomt. Prevalentie in adolescentie 1%

24
Q

eetstoornissen (categorie)

A

in adolescentie vooral anorexia nervosa en inde overgang naar volwassenheid ook wel die van boulimia nervosa. 90-95% meisjes; in Nederland ontwikkelen onder de meisjes van 15-19 jaar jaarlijks bijna 80 per 100.000 anorexia nervosa

25
Q

anorexia nervosa

A

de weigering van de jeugdige om het lichaamsgewicht te handhaven opeen voor del eeftijd en lengte minimaal niveau, waarbij van gewichtsverlies, ondergewicht, of onvoldoende gewichtsgroei (min 15% onder de norm) sprake is. Gaat gepaard met een intense angst om dik te worden en een vertekend lichaamsbeeld buik billen bovenbennen, opmerkingen gemaakt door volwassenen. Er zijn aanwijzingen voor een stoornis op hormonaal gebied die onder andere tot uiting komt in het wegblijven van de menstruatie. De piek van de klachten ligt tussen de 14-18 jaar. 2 types
restrictief: vasten met veel activiteit
purgerend: vasten, vreetbuien braken en laxeren.
Begint geleidelijk. bieden aan te koken of boodschappen te doen eerst vertraagde groei dus valt niet snel op.

26
Q

boulimia nervosa

A

afwijkend eetpatroon, waarbij vreetbuien centraal staan, je kunt het niet tegen houden en niet stoppen. Een gevoel van controle verlies, kan uitgelokt worden door een stemmingsverandering (depressie, angst) maar ook door het ruiken van verboden voedsel, om aankomen te voorkomen vasten, braken, laxeermiddelen, of excessief bewegen. Oook vinden de meisjes zichzelf te dik waarbij het gewicht ligt tussen licht onder en overgewicht. tweede helft adolescentie tussen de 16-24 jaar in aansluiting op anorexia nervosa.

27
Q

ontstaan van anorexia nervosa

A
  • slankheidsideaal westen
  • disfunctionele denkpatronen (cognitief-leertheoretisch model) daardoor een zichzelf in stand houdende ziekte eigenwaarde hangt aan lichaamswaardering vast, dunner willen worden en angst om dikker te worden.
  • beoefte aan controle over alles. door een gevoel van ineffectiviteit, in combinatie met een lage zelfwaardering en perfectionisme. Eetgedrag is relatief makkelijk te controleren., dat lukt en verhoogt eigenwaarde en dat stimuleert dan de behoefte aan controle weer.
28
Q

gevolgen van vasten

A

-verzadigingsniveau komt niet langer overeen met de hoeveelheid genoten voedsel, bij anorexia te snel bij boulimia te laat.
de excessieve lichaamsactiviteit zet een vicieuze cirkel in gang, waarbij men niet meer kan stoppen tenzij de lichaamstemperatuur van buitenaf op peil wordt gebracht door verwarming.

29
Q

mandometermethode

A

met een gecomputeriseerde weegschaal wordt het verzadigingsniveau getraind en door de regeling van de kamertemperatuur en door het dragen van specialele jackets. wordt het meisje extra opgewarmd; gaat er vanuit dat juist de eetstoornis primair is.