Hoofdstuk 4 Flashcards
1
Q
Groen licht
A
Doorgaan
2
Q
Geel/oranje licht
A
Stoppen als dit kan, anders doorgaan
3
Q
Rood licht
A
Stoppen
4
Q
Militaire collone
A
Mag met de hele stoet doorrijden, ook al is het al rood geworden
5
Q
Verkeerslichten die niet werken
A
Knipperen ‘geel’ (oranje), dan gelden de voorrangsregels
6
Q
Verkeerslichten tram- of busbaan
A
Het ‘negenoog’
7
Q
Overweglichten
A
- Wit knipperlicht: Er nadert geen trein
- Rood (knipper)licht: Stop
(het rode geldt ook bij bruglichten)
8
Q
Wanneer er meerdere snelheden zijn aangegeven
A
De laagste telt
9
Q
Geel knipperlicht
A
Voorzichtig zijn