Hoofdstuk 4 Flashcards

1
Q

Groen licht

A

Doorgaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Geel/oranje licht

A

Stoppen als dit kan, anders doorgaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Rood licht

A

Stoppen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Militaire collone

A

Mag met de hele stoet doorrijden, ook al is het al rood geworden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Verkeerslichten die niet werken

A

Knipperen ‘geel’ (oranje), dan gelden de voorrangsregels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Verkeerslichten tram- of busbaan

A

Het ‘negenoog’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Overweglichten

A
  • Wit knipperlicht: Er nadert geen trein
  • Rood (knipper)licht: Stop
    (het rode geldt ook bij bruglichten)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wanneer er meerdere snelheden zijn aangegeven

A

De laagste telt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Geel knipperlicht

A

Voorzichtig zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly