Hoofdstuk 21 Flashcards
1
Q
Dimlicht
A
Bij nacht of belemmerd zicht overdag
2
Q
Schemering
A
Hoort bij dag
3
Q
Wanneer is grootlicht niet toegstaan
A
- Overdag
- Bij het tegenkomen van andere weggebruikers
- Op korte afstand volgen van andere weggebruikers
4
Q
Grootlicht gebruiken
A
Wanneer de situatie echt niet zichtbaar is,
mag binnen en buiten de bebouwde kom
5
Q
Aanhangwagens
A
Achterlicht en verlichting van de kentekenplaat (wit)
6
Q
Stadslicht
A
Geel of wit licht van gelijke sterkte
7
Q
Achteruit zijlicht
A
Wit/geel
8
Q
Mist achterlicht
A
Fel rood licht, mist/sneeuw
9
Q
Ruiters
A
Geel en rood licht aan lantaarns meenemen
10
Q
Mist/sneeuw
A
- Voor: Mistlicht + dimlicht
- Achter: Mistachterlicht
11
Q
Bochtlicht
A
Meedraaiende lichten in de bocht
12
Q
Hoeklicht
A
Aanvullende verlichting van de voorhoek van een auto
13
Q
Markeringslichten
A
Verplicht voor auto’s breder dan 2,10 meter