Hoofdstuk 21 Flashcards

1
Q

Dimlicht

A

Bij nacht of belemmerd zicht overdag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Schemering

A

Hoort bij dag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wanneer is grootlicht niet toegstaan

A
  • Overdag
  • Bij het tegenkomen van andere weggebruikers
  • Op korte afstand volgen van andere weggebruikers
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Grootlicht gebruiken

A

Wanneer de situatie echt niet zichtbaar is,
mag binnen en buiten de bebouwde kom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Aanhangwagens

A

Achterlicht en verlichting van de kentekenplaat (wit)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Stadslicht

A

Geel of wit licht van gelijke sterkte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Achteruit zijlicht

A

Wit/geel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Mist achterlicht

A

Fel rood licht, mist/sneeuw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Ruiters

A

Geel en rood licht aan lantaarns meenemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Mist/sneeuw

A
  • Voor: Mistlicht + dimlicht
  • Achter: Mistachterlicht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Bochtlicht

A

Meedraaiende lichten in de bocht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoeklicht

A

Aanvullende verlichting van de voorhoek van een auto

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Markeringslichten

A

Verplicht voor auto’s breder dan 2,10 meter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly