Hoofdstuk 2 - Kinderurologie Flashcards

1
Q

Welke congenitale aandoeningen worden vaak prenataal gedetecteerd?

A

Congenitale aandoeningen met hydronefrose.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn oorzaken van prenatale hydronefrose?

A

Van meest tot minst voorkomend
- Pyelo-ureterale junctie (PUJ) stenose
- Vesico-ureterale junctie (VUJ) stenose
- Vesico-ureterale reflux
- Multicysteuze dysplasie
- Urethrakleppen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het eerste postnatale onderzoek wanneer prenataal hydronefrose werd vastgesteld?
Wanneer wordt dit het best uitgevoerd?

A

Echografie op dag drie na de geboorte. Dit omwille van fysiologische dehydratatie onmiddellijk na de geboorte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke postnatale onderzoeken worden, naast echo, nog uitgevoerd wanneer prenataal hydronefrose werd vastgesteld?

A

Een cystografie en een isotopenonderzoek (MAG 3) om obstructie of reflux uit te sluiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Vanaf wanneer mag MAG-3 uitgevoerd worden?

A

Vanaf 6 weken na de geboorte, gezien de nefronen dan voldoende matuur zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het beleid bij een PUJ stenose?

A

Watchfull waiting met regelmatige echografie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het beleid bij een PUJ stenose met fors ingekrompen functie?

A

Laparoscopische pyeloplastie waarbij de ureter heringeplant wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de oorzaak van hydro-ureteronefrose?

A

Een probleem t.h.v. de vesico-ureterale junctie (VUJ).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waaruit bestaat de diagnostiek van hydro-ureteronefrose?

A

Echografie, cystografie en renogram.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe wordt reflux vastgesteld?

A

Met een cystografie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Juist of fout?

30% van de kinderen die een hoge urineweginfectie meemaken, hebben reflux.

A

Juist.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Juist of fout?

Refluxnefropathie is verantwoordelijk voor 25% van nierfalen in de westerse wereld.

A

Juist.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke vormen van reflux worden niet behandeld?

A

Laaggradige reflux (I-III) met goede niercortex. 75% involueert spontaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke vormen van reflux noodzaken wel behandeling?

A

Hooggradige reflux (IV-V) met nierbeschadiging.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de behandelopties bij reflux?

A
  • AB profylaxe: lage dosis van urinair antisepticum
  • Endoscopisch: schuin traject van junctie herstellen
  • Re-implantatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Bij welk geslacht komen nierontdubbelingen vaker voor?

A

Meisjes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Juist of fout?

Bij een ontdubbelde nier mondt de bovenpool craniaal uit en de onderpool caudaal.

A

Fout, de bovenpool mondt caudaal uit en de onderpool craniaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Bij welke pool doet zich hydro-ureteronefrose voor in geval van een ontdubbelde nier?

A

De bovenpool door obstructie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Bij welke pool doet zich reflux voor in geval van een ontdubbelde nier?

A

De onderpool wegens korter intramuraal traject.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wanneer stelt men een behandeling in voor exstrofia vesicae?

A
  • Indien ernstig defect: in de neonatale periode
  • Indien beperkt defect: tussen de zes maand en tweede levensjaar.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is de meest frequente congenitale obstructie bij jongens?

A

Urethrakleppen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Juist of fout?

30% van de kinderen met urethrakleppen komen aan de dialyse en transplantatie.

A

Juist.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is de meest voorkomende vorm van hypospadias?

A

Distale hypospadias (50%).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Welke drie hinderlijke gevolgen heeft hypospadias?

A
  1. Mictiestraal ligt niet in de as van de penis
  2. Spongieuze weefsel ventraal vervangen door fibreuze streng (kromstand)
  3. Gestoorde aanblik
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wanneer moet in geval van hypospadias een onmiddellijke karyotypering uitgevoerd worden?

A

Wanneer er bij die patiënten ook cryptorchidie voorkomt, moet gedacht worden aan stoornis in geslachtsdifferentiatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wanneer wordt een ingreep voor hypospadias het best uitgevoerd?

A

Voor het zindelijk worden, dus voor de leeftijd van 2 jaar. Het kan veilig vanaf 6 maand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Juist of fout?

Hypospadiaschirurgie heeft een lage complicatiehoeveelheid.

A

Fout, er doen zich vaak complicaties voor. Een tweede interventie wordt dan ten vroegste 6 maand na de eerste gedaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Juist of fout?

Bij hypospadias is er vaak sprake van sfincterinsufficiëntie.

A

Fout, dat is zo bij epispadias.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wanneer spreekt men van een micropenis?

A

Wanneer een normaal ontwikkelde penis meer dan 2 standaarddeviaties afwijkt van het normale gemiddelde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Vanaf wanneer spreekt men van een functioneel belemmerende kromming?

A

Bij een kromming van meer dan 25°.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Bij welke populatie is er een verhoogde incidentie van cryptorchidie?

A

Jongetjes met en laag geboortegewicht en prematuren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Juist of fout?

Weinig uitgesproken cryptorchidie kan zich gedurende het 1e levensjaar nog spontaan herstellen.

A

Juist.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Cryptorchidie is geassocieerd met een verhoogd risico op …?

A

Teelbalkanker.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat is een inguinale testis?

A

Een testis die zich in het normale indalingstraject bevindt maar niet in het scrotum te krijgen is.

35
Q

Wat is een ectopische testis?

A

Een testis die zich niet in het normale indalingstraject bevindt.

Opmerking: hier geldt het risico op infertiliteit en teelbalkanker niet!

36
Q

Wat is de oorzaak van een retractiele testis?

A

Verhoogde activiteit van de cremasterreflex.

37
Q

Juist of fout?

Echo, CT of MRI zijn allemaal goede onderzoeken om niet-palpabele testis te lokaliseren.

A

Fout, dit kan enkel laparoscopisch.

38
Q

Wanneer wordt therapie voor cryptorchidie best gedaan?

A

Vanaf 6 maand maar voor de leeftijd van 2 jaar.

39
Q

Is hormonale therapie voor cryptorchidie zinvol?

A

Neen.

40
Q

Juist of fout?

Bij een testisverwijdering moet om psychologische redenen een prothese aangeboden worden.

A

Juist.

41
Q

Wanneer moet een hydrocoele behandeld worden?

A

Na de leeftijd van 1 jaar.

42
Q

Wat is het verschil tussen fysiologische en pathologische fimosis?

A

Bij fysiologische fimosis is er geen littekenweefsel aanwezig, bij een pathologische vorm wel.

43
Q

Juist of fout?

Op het einde van het 1e levensjaar kan de voorhuid normaal gezien bij iedere jongen over de eikel getrokken worden.

A

Fout, dit kan slechts bij 50%.

44
Q

Waarvan moet fimosis zeker onderscheiden worden?

A

Preputiale adhesies.

45
Q

In welke gevallen moet men preputiale adhesies zeker behandelen?

A

Bij irritatie, infectie of persisteren na de leeftijd van 5-6 jaar.

46
Q

Wat is het beleid bij een persisterende, fysiologische fimosis?

A

Wanneer hij nog bestaat rond de leeftijd van 8-9 jaar kan men de huid wat soepeler of breder proberen maken door lokale applicatie van een corticoïdhoudende zalf.

47
Q

Wanneer is circumcisie bij fimosis aangewezen?

A
  • Bij pathologische fimosis
  • Bij persisterende fysiologische fimosis na lokale applicatie van de zalf
48
Q

Wat is parafimosis?

A

De voorhuid kan over de glans getrokken worden maar ze kan niet meer terug naar voor.

49
Q

Hoe kan een parafimosis vaak behandeld worden?

A

Door manueel wegdrukken van het oedeem. Slechts in zeldzame gevallen wordt de huidring geïnciseerd.

50
Q

Wanneer kunnen we spreken van incontinentie bij kinderen?

A

Vanaf de leeftijd van 5 jaar.

51
Q

Wanneer spreken we van secundaire enuresis?

A

Wanneer het kind al eens langer dan 6 maand droog is geweest.

52
Q

Hoe wordt de verwachte blaascapaciteit bij kinderen berekend?

A

(Leeftijd x 30) + 30.

53
Q

Tot welke leeftijd kan de formule voor verwachte blaascapaciteit gebruikt worden?

A

Tot 12 jaar.

54
Q

Wanneer spreekt men van nachtelijke polyurie?

A

Wanneer de nachtelijke urineaanmaak 130% van de verwachte blaascapaciteit overschrijdt.

55
Q

Bij welk geslacht komt incontinentie vaker voor op kinderleeftijd?

A

Meisjes.

56
Q

Bij welk geslacht komt enuresis vaker voor op kinderleeftijd?

A

Jongens.

57
Q

Welk procentueel aantal van de kinderen met enuresis zullen op volwassenen leeftijd nog last hebben van enuresis indien ze niet adequaat behandeld worden?

A

5%.

58
Q

Wat is de belangrijkste oorzaak van LUTS bij kinderen?

A

Overactieve detrusor.

59
Q

Wat is de oorzaak van disfunctionele mictie bij kinderen?

A
  • Overtraining van de sfincter door overactiviteit van de blaas of door te stricte droogtraining
  • Anatomische afwijkingen van de meatus (meisjes)
  • Seksueel misbruik
  • Constipatie
60
Q

Wat ligt er het vaakst aan de basis van monosymptomatische enuresis?

A

Een verstoord circadiaans ritme van vasopressinesecretie.

61
Q

Wat moet men doen om de nachtelijke diurese goed in te schatten?

A

Noteren van de nachtelijke diurese gedurende minstens twee weken.

62
Q

Wat zijn, naast een verstoord circadiaans ritme, nog oorzaken van monosymptomatische enuresis?

A
  • Gedaalde blaascapaciteit met overactiviteit van de detrusor
  • Verstoord oppervlakkig slaappatroon
  • Genetische factoren
63
Q

Wat zijn geassocieerde pathologieën van enuresis?

A
  • Constipatie en faecale incontinentie
  • Psychosociale en sociale stoornissen
  • ADHD: significant vaker bij enuresis
  • Bovenste luchtwegobstructies: adenotonsillectomie kan hier volledige resolutie van de enuresis geven
64
Q

Wanneer is urineanalyse aangewezen bij enuresis?

A

In geval van niet-monosymptomatische enuresis.

65
Q

Wanneer dient een urinecultuur genomen te worden bij incontinentie?

A

In geval van een voorgeschiedenis van urineweginfecties.

66
Q

Wanneer dient een bepaling van de urinaire osmolaliteit en elektrolyten te gebeuren?

A

Bij therapieresistente monosymptomatische enuresis met duidelijke polyurie.

67
Q

Wat wordt er bijgehouden in een plas- en drinkdagboek?

A

De vochtinname, urineproductie, incontinentie, stoelgangpatroon en fecale incontinentie, nachtelijk urineverlies en nachtelijke diurese.

68
Q

Hoelang moet een plas- en drinkdagboek bijgehouden worden?

A
  • Enkel dagsymptomen: drie dagen
  • Nachtelijke symptomen: 14 dagen
69
Q

Vanaf welke leeftijd kan een uroflow genomen worden?

A

4 jaar.

70
Q

Wanneer is een video-urodynamisch onderzoek bij kinderen aangewezen?

A
  • Therapieresistente, recidiverende UWIs
  • Uitgesproken pathologische uroflows
  • Persisterende postmictioneel residu
71
Q

Wanneer is cystoscopie aangewezen bij kinderen?

A

Indien het video-urodynamisch onderzoek verdacht is op infravesicale obstructie.

72
Q

Wat is de belangrijkste therapie voor monosymptomatische enuresis?

A

De plaswekker.

73
Q

Wat is het enige goedgekeurde anticholinergicum voor kinderen?

A

Oxybutinine.

74
Q

Wat zijn de bijwerkingen van anticholinergica?

A
  • Meest frequent: droge mond
  • Vaak: obstipatie en visusstoornissen
  • Centraal: concentratiestoornissen
  • Andere: faciale flushes, hittecollaps, tachycardie, sufheid en hoofdpijn
75
Q

Hoe lang werkt een injectie met botulinetoxine A?

A

Zes tot negen maanden.

76
Q

Hoelang moet een behandeling met de plaswekker aangehouden worden?

A

Minstens zes tot acht weken.

77
Q

Wat is de belangrijkste medicamenteuze behandeling van monosymptomatische enuresis?

A

Desmopressine.

78
Q

Welk advies moet zeker meegegeven worden bij het voorschrijven van desmopressine?

A

Vochtinname na de inname van het medicijn moet beperkt blijven wegens risico op waterintoxicatie.

79
Q

Wat is het nadeel van desmopressine?

A

Herval na stopzetten is frequent.

80
Q

Wanneer zijn anticholinergica aangewezen in de behandeling van enuresis?

A

Wanneer de enuresis het gevolg is van nachtelijke overactiviteit van de blaas en in geval van combinatie met urinaire incontinentie.

81
Q

Wanneer zijn tricyclische antidepressiva aangewezen?

A

Bij falen van alle andere therapie bij incontinentie.

82
Q

Welke prognose heef een nefroblastoma?

A

De prognose na chemotherapie en nefrectomie is zeer goed.

83
Q

Juist of fout?

Orchidectomie bij testistumoren op kinderleeftijd is sowieso curatief.

A

Juist.

84
Q

Wat zijn de bijwerkingen van desmopressine?

A

Hoofdpijn, buikpijn en nausea.