Hoofdstuk 13 Flashcards
Alfred Binet
identiferen van subnormaliteit (2 jaar verschil) met Theodore Simon, omdat leerplicht in Frankrijk, binettest, mentale orthopedie
was assistent geweest bij Charcot
binettest
leeftijd werd gebruikt als vergelijkingsstandaard. set van vragen met wat je op welke leeftijd je wat mag verwachten.
mentale orthopedie
programma opgezet door binet en simon om kinderen die achterliepen bij te helpen.
Spearman
twee-factoren theorie van intelligentie;
- general intellegence
- item specific skills
elke vraag wordt beïnvloed door deze factoren.
factor g = intelligentie is 1 ding
voortbouwing binettest
gerelateerd aan cattel met factoranalyse (16PFQ) op een conceptueel niveau. toe te passen op intelligentietest, maar dan ipv meerdere factoren 1 factor.
Stern
persoonlijkheidspsycholoog
intelligentiequotiënt = mentale leeftijd / chronologische leeftijd
omdat binettest slechter werkt naarmate iemand ouder wordt
Goddard
onderzocht of de test ook werkte bij volwassenen. test werd gebruikt voor eugenetica
Terman en cox
keken of hoogbegaafde kinderen het later beter doen. gebruikte hiervoor de stanford-binet intelligence scale (fractie X 100). uitkomst was dat sommige wel succesvoller waren, maar dat het niet deterministisch was.
heeft Galton ook geprobeerd
Wechsler
Wechsler Adult Intelligence Scale (WAIS) = huidige testen, aanpassing/verbetering op stanford-binet scale. alle clusters in de test leidden tot general knowledge (full scale IQ, FSIQ). ook andere manier van scoren, mensen tegen leeftijdsgroep (volgens normaalverdeling met gem. 100, standaarddeviatie 15)
je ziet de factoranalyse van Spearman terug in de WAIS
Piaget
genetic epistemology = zijn kinderen domme volwassen of denken ze anders? denken anders.
Samen met Inhelder stadia van cognitieve ontwikkeling. om van stadia naar stadia te gaan moest je anders denken.
deed in het lab van Binet ook onderzoek; waarom maken kinderen fouten?
stadia van cognitieve ontwikkeling
Piaget en Inhelder
- sensomotorisch (0-2); kinderen kennen de wereld alleen direct. taak is het leren van objectpermanentie.
- preoperationeel (2-7); objectpermanentie is geleerd, maar nog steeds gebonden aan hoe wereld er direct uitziet. uitdaging is conservation of quantity
- concreet operationeel (7-12); conservation is er, maar nog steeds dicht op ervaringen
- formeel operationeel (12+); wanneer je abstract over de wereld kunt denken
objectpermanentie = de kennis dat dingen blijven bestaan ookal ervaar je ze niet direct
conservation of quantity = als dingen van vorm veranderen niet van hoeveelheid
Vygotski
stadia ontdekken kinderen niet zelf, maar door docent of maatschappij
zone van naaste ontwikkeling = wat kinderen kunnen als ze alleen zijn in vergelijking met wat ze kunnen als ze begleid worden door iemand die meer kan. de cognitieve ontwikkeling is een reflectie van de aanwezige cognitieve kennis in de maatschappij.
kritiek op Piaget (en Inhelder)
Bruner
mode of representation = een vraagstuk kun je op verschillende manieren representeren:
- enactive (concreet, identiteit)
- iconic (dieren, geen namen)
- symbolic (abstract, getal)
bij vraag hoeveel huisdieren heb je
koppeling Piaget?
en Inhelder
de Aha erlebnis beschreven door köhler past bij de stadia. om van stadia naar stadia te komen zou er zo’n erlebnis moeten komen volgens Piaget.
hier had vygotski dus vooral kritiek op.