HNH20306 - Werkcollege Flashcards

1
Q

Perceived power + voorbeeld

A

de mate waarin iemand denkt dat andere factoren het gedrag vergemakkelijken of remmen
Bijv. Biologisch eten is duur, het feit dat dit duur is kan iemands gedrag beïnvloeden (controleovertuiging). In hoeverre deze factor het gedrag beïnvloedt, hangt af van hoeveel geld iemand heeft (gepercipieerde macht).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Control beliefs

A

of iemand denkt dat externe factoren zijn gedrag zouden vergemakkelijken of remmen
Bijv. Biologisch eten is duur, het feit dat dit duur is kan iemands gedrag beïnvloeden (controleovertuiging).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Perceived control

A

de mening van een persoon over hoe makkelijk of moeilijk het is om het gedrag uit te voeren

  • Dit is een combinatie van het aantal factoren dat van invloed is op zijn vermogen om het gedrag uit te voeren (controleovertuiging) en de mate waarin ze het gedrag beïnvloeden (gepercipieerde macht).
  • Merk op dat waargenomen gedragscontrole niet noodzakelijk hetzelfde is als de daadwerkelijke controle die een persoon heeft.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Motivation to comply

A

bereidheid om te handelen in overeenstemming met de overtuigingen van een belangrijk persoon in de omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Normative beliefs

A

of een persoon denkt dat andere personen (bijv. familie, vrienden, dokter, etc.) geloven dat hij het gedrag wel of niet zal uitvoeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Subjective norm

A

de mate van sociale druk om het gedrag wel of niet uit te voeren.
- Subjectieve norm is een combinatie van de (gepercipieerde) normatieve verwachtingen van belangrijke personen (normatieve overtuigingen) samen met de motivatie om aan deze verwachtingen te voldoen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Behavioral beliefs

A

geloof over de gevolgen die het gedrag kan hebben.
- Bijv. Iemand kan denken dat veel alcohol drinken (het gedrag) hem populairder zal maken bij zijn vrienden (gedragsovertuiging).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Evaluation of beliefs

A

mening over het belang van de verwachte gevolgen van het gedrag.
- Bijv. Iemand kan denken dat het drinken van veel alcohol hem populairder zal maken bij zijn vrienden (een gedragsovertuiging), maar hij vindt het niet belangrijk om populair te zijn (evaluatie van het geloof).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Attitude

A

houding tegenover het gedrag, kan goed of slecht zijn. Wordt bepaald door wat een persoon denkt dat de positieve en negatieve gevolgen van het gedrag zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Intention

A

of iemand denkt een bepaald gedrag te zullen vertonen (binnen een bepaalde tijd)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Behavior

A

het gedrag zelf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Voorbeeld ‘het eten van groente’

A
  • Perceived power: Iemand eet geen groente omdat het duur is.
  • Control beliefs: Groente is niet duur en goed beschikbaar.
  • Perceived control: Het eten van groente is makkelijk.
  • Motivation to comply: Iemand wil zich hetzelfde gedragen als een food vlogger.
  • Normative beliefs: Iemand wil zich gedragen naar het normative belief van een food vlogger.
  • Subjective norm: Iemand voelt sociale druk.
  • Behavioral beliefs: Groente eten is goed voor je gewicht, het is gezond, het kost tijd om groente te bereiden, je raakt er niet vol van.
  • Evaluation of beliefs: Evaluation of belief dat besproeide groente niet gezond is (iemand denkt dat het niet schadelijk is voor je gezondheid).
  • Attitude: Of het goed of slecht is om groente te eten.
  • Intention: Of iemand de intentie heeft om groente te eten.
  • Behavior: Iemand eet groente.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Social-psychological theories/models

A
  1. Theory of Reasoned action (TRA).
  2. Theory of Planned behavior (TPB).
  3. Cognitive theory (CT).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

All four theories mentioned in this exercise are based on the assumption that human beings are quite … and that they use information … The theories assume that human behavior is not controlled by unconscious motives or desires, or can be characterized as capricious or thoughtless. Instead, the theories assume that people consider the implications of their action before they decide whether to engage in a given behavior.

A

rational

systematically

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Three external variables/socio-demographic determinants

A
  1. Gender.
  2. Age.
  3. Socioeconomic status
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Differences between TPB en ASE

A

TPB:

  1. Self-efficacy has direct influence on behaviour.
  2. ‘Barriers’ not present.
  3. ‘Indirect social influence’ is not present.

ASE:

  1. Perceived behavioral control only influences behavior directly when it is the same as actual control.
  2. ‘Barriers’ present.
  3. ‘Indirect social influence’ is present when behavior of others is taken as an example.
17
Q

Similarities ASE and TPB

A
•	External variables
•	Attitude
•	Intention
•	Behavior 
- However, the ASE-model stated that performing the behaviour, can lead to feedback that could influence other components of the model.
> are all the same in the TPB.
18
Q

Difference between TRA and TPB

A

The only difference between TRA en TPB is that the TRA assumes that behavior is under complete volitional control. This means that it is assumed that people are able to perform the behaviour if they want to.

19
Q

Relative importancy: …

External variables: …

A

de mate waarin components de intentie beïnvloeden, sommige componenten beïnvloeden de intentie meer dan andere componenten. Dit hangt af van het type gedrag en het individu.

E.g. Demographic variables (like age, sex, religion, socio-economic status etc.), personality (like whether someone is introvert or extrovert) and attitudes toward peoples or institutes. All these variables do not influence behavior or intention to perform a behavior directly, but only indirectly by influencing the other components of the TPB.