Hfst 9 - vragen Flashcards

1
Q

def

plantencytologie

A

opbouw van plantencel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

def

plantenfysiologie

A

wetenschap die kijkt naar mechanismen van functioneren van plant, zowel op celniveau als plantniveau (FS, transportprocessen, metabolisme en beweging)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Autotrofie

A

= maken zelf eigen VS stoffen aan (FS)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Heterotrofie

A

= nemen VS op uit voedingsmiddelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Fotosynthetische pigmenten kunnen opnoemen.

A

a. Chlorofyl a en b (groen)
b. Caratoon (oranje/gele kleur)
c. Xanthofyl (kleurloos/gelige kleur)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Kunnen beschrijven wat licht is.

A

elektromagnetische straling die we kunnen zien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Weten wat een pigment met licht doet.

A
  • Afhankelijk van type pigment, gaan ze bepaalde kleuren absorberen en/of weerkaatsen vb. chlorofyl a en b absorberen blauw en rood en weerkaatsen groen
  • Blauw en rood licht leveren energie aan plant voor FS
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Uit welke fases bestaat de lichtreactie?

A
  1. fotosysteem 2
  2. fotolyse van water
  3. fotosysteem 1
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat gebeurt er bij fotosysteem 2?

A

omzetten van lichtenergie naar chemische energie in speciale reactiecentra

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat gebeurt er bij de fotolyse van water (= welke reactie)

A

2 H2O –> 4H+ + 4e- + O2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat gebeurt er bij fotosysteem 1?

A

elektronen van FS1 worden overgedragen naar FS2 en leveren ATP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

de donkerreactie kort kunnen beschrijven.

A

a. Enkel bij geen zonlicht mogelijk
b. Gebeurt in stroma onder invloed van ATP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Het verschijnsel van plasmolyse kunnen verklaren.

A

= proces waarbij het cytoplasma met plasmamembraan loskomt van de celwand door verlies van water door de cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Het verschijnsel van deplasmolyse kunnen verklaren.

A

= verschijnsel waarbij een geplasmolyseerde cel water aanzuigt als hij in een hypotone oplossing gebracht wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Het verschijnsel van grensplasmolyse kunnen verklaren.

A

er is geen wanddruk meer, startpunt voor plasmolyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wanddruk

A

druk vanuit celwand op tonoplast van vacuole

17
Q

Turgordruk

A

druk van celvocht in vacuole op de celwand

18
Q

Osmotische waarde

A

neiging om water aan te trekken vanuit hypotonische omgeving

19
Q

De drie aspecten van watertransport op niveau van de plant kunnen weergeven.

A

a. Wortelharen (opname water)
b. Xyleem en floëem (transport lange afstand)
c. Verdamping (verlies water) via huidmondjes

20
Q

De fysische factoren die het openen/sluiten van een huidmondje beïnvloeden kunnen bespreken.

A

a. Belang van luchtvochtigheid (openen: lage, sluiten: hoge)
b. Belang van luchtbeweging (openen: weinig, sluiten: veel)
c. Belang van temperatuur (openen: lage temp, sluiten: hoge)

21
Q

De fysiologische factoren die het openen/sluiten van een huidmondje beïnvloeden kunnen bespreken.

A

a. Belang van licht in ochtend (openen: ochtend, sluiten: nacht)
b. Belang van koolstofdioxidegehalte (openen: laag gehalte, sluiten: hoog gehalte  meer celademhaling bij hoog gehalte)
c. Belang van **dag/nachtritme **
d. Belang van watergehalte in plant (openen: laag gehalte, sluiten: hoog gehalte)
e. Belang van temperatuur (openen: lage temp, sluiten: hoge temp)

22
Q

Weten wat er met de opgenomen en opgebouwde bestanddelen gebeurt.

A

a. Vrijmaken van energie door ademhaling of gisting
b. Verbruik van energie
c. Omzetting, opslag en afbraak van stofwisselingsproducten
d. Groei en ontwikkeling

23
Q

Kunnen beschrijven hoe een plant erin slaagt om energie vrij te maken en deze te benutten.

A

a. A.d.h.v. katabolisme worden de complexe organische verbindingen afgebroken waardoor energie ontstaat.
b. De (opgebouwde) organische verbindingen (glucose, vetten, eiwitten) hebben op hun eigen een bepaalde energetische waarde
c. Katabolisme kan gebeuren zonder het verbruiken van zuurstof (gisting) of met verbruiken van zuurstof (celademhaling)

24
Q

Binnenin een plant is constant omzetting, opslag en afbraak van stofwisselingsproducten. Dit kunnen verduidelijken.

A

Het metabolisme/stofwisseling van een plant gebeurt door assimilatie (=opbouw VS = omzetting + opslag) en door dissimilatie (=afbraak van VS = afbraak)

25
Q

Kunnen aantonen dat planten kunnen bewegen.

A

Planten bewegen:
i. Bij groei
ii. Als reactie op de zwaartekracht
iii. Als reactie op licht
iv. Bij transport van de VS
v. Tijdens de verspreiding van stuifmeel/zaden en vruchten

26
Q

Plantenbewegingen kunnen indelen.

A

a. Prikkelbewegingen
b. Spontane bewegingen
c. Passieve bewegingen

27
Q

Prikkelbeweging

Tropieën

A

bewegingen van plantendelen die veroorzaakt worden door en gericht zijn naar uitwendige prikkel vb. licht

28
Q

Prikkelbeweging

Nastieën

A

bewegingen van plantendelen veroorzaakt door maar NIET gericht zijn naar uitwendige prikkel vb. warmte

29
Q

Welke soorten tropieën zijn er?

A
  • fototropie
  • geotropie
  • chemotropie
  • thigmotropie
30
Q

Welke soorten nastieën zijn er?

A
  • thermonastie
  • fotonastie
  • nyctinastie
  • seismonastie
31
Q

Thermonastie

A

= prikkelbeweging onder invloed van warmte vb. openen en sluiten van bloemen

32
Q

Fotonastie

A

prikkelbeweging onder invloed van zonlicht vb. bloemen op bij zonlicht, gesloten tijdens nacht

33
Q

Nyctinastie

A

prikkelbeweging onder invloed van dag-en nachtritme

34
Q

Seismonastie

A

prikkelbeweging onder invloed van aanrakingen en schokken vb. activatie door insect dat op vleesetende plant terechtkomt

35
Q

Weten wat spontane bewegingen bij planten zijn.

A

Bewegingen die bijna totaal onafhankelijk zijn van milieufactoren maar eerder door inwendige factoren vb. bij klimplanten

36
Q

Weten wat passieve bewegingen zijn.

A

Bewegingen waarbij energie geleverd wordt door de omgeving vb. de verspreiding van zaden door de wind of dieren