Hfst 8 - vragen Flashcards

1
Q

Vegetatieve plantendelen

A

= in functie van groei: wortel, stengel en blad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Generatieve plantendelen

A

= in functie van vermeerdering/voortplanting: bloem, vrucht, zaad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De definitie van een wortel kunnen geven.

A
  • Ongeleed
  • geen groenverkleuring bij belichting
  • groeit niet altijd in de grond
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

De verschillende zones in een worteltop kunnen opnoemen.

A

a. Zone van celdeling
b. Zone van celstrekking = groei
c. Zone van celdifferentiatie = weefselvorming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Weten hoe wortelhaartjes gevormd worden + hun functie.

A

a. Vorming: wortelhaartjes worden gevormd aan de top van de wortelharenzone en aan het einde sterven wortelhaartje af. De wortelharenzone is altijd even groot.
b. Functie: celdifferentiatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Kunnen beschrijven waarvan de uitgebreidheid van een wortelstelsel afhangt

A

Hangt ervan af of het gaat om een dicotyle plant of een monocotyle plant.

Bij een dicotyle plant is er sprake van een allorhize wortelstelsels. Bij een monocotyle plant is er sprake van een homorhize wortelstelsels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

De functies van de wortel kunnen weergeven.

A

a. Vasthechting in de bodem
b. Opname water en mineralen via wortelharen
c. Opslaan reservestoffen = verdikken van de wortel (voornamelijk zetmeel) vb. radijzen, wortel, pastinaak, rode biet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

De definitie van een stengel kunnen geven.

A

De stengel is het gelede plantendeel dat bladeren draagt. De leden dragen tenminste 1 blad en bevat knoppen en knopen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Het verschil kennen tussen bladknoppen, bloemknoppen en gemengde knoppen.

A
  • Bladknoppen: jonge zijtak
  • Bloemknoppen: bloem of bloemgestel
  • Gemengde knoppen: bladeren en bloemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Eindknop

A

apicaal en terminaal gelegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Okselknop/zijknop

A

liggen in de bladoksel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Bijknop

A

knoppen die geen eindknoppen of okselknoppen zijn, liggen dus ergens anders op de plant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Slapende knop

A

knoppen die enkel tot ontwikkeling komen door een bijzondere stimulus vb. door snoeien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Het verschil tussen kruidachtige en houtachtige stengels kennen.

A

a. Kruidachtige stengels: zijn groen, buigzaam en sappig vb. twijg
b. Houtachtige stengels: zijn houtig geworden en dus bruin en saparm vb. oudere bomen en struiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Struik

A

stengel vertakt onmiddellijk boven grond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Boom

A

vertakking verder af van de grond en dus een duidelijke stam zichtbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Bij welke planten komen holle stengels voor?

A

bij snel opschietende planten = monocotylen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Liggende stengels kenmerk

A

steunelementen zijn afwezig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Kruipende stengels kenmerk

A

stengel met bijwortels op de knoppen (vormen nieuwe planten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Klimmende stengels kenmerk

A

hechten zich vast aan steunsels met hechtwortels, stengelranken en bladstelen

21
Q

Windende stengels kenmerk

A

groeien in een spiraal rond een steun linkswindend tegen de klok in of rechtswindend met de klok mee.

22
Q

Verschil kennen tussen eenjarige, tweejarige en overblijvende stengels.

A

a. Eenjarige stengels: levenscyclus 1 seizoen, sterven af na productie zaden
b. Tweejarige stengels: 1ste seizoen sterke groei, 2de jaar dragen van bloemen en zaden en vervolgens afsterven
c. Overblijvende stengels: overleven verschillende seizoenen door gebruik van reservestoffen in de winter

23
Q

De definitie van een blad kunnen geven

A

Een blad is vlak en dun, heeft een groene kleur en heeft een horizontale uitspreiding. Het heeft een beperkte levensduur.

24
Q

De functie van nerven en aders kunnen weergeven.

A

transport van water en VS

25
Q

Het proces van de bladval kunnen beschrijven

A

Voorbereidende fase:
1. Vorming van kurklaagje aan bladschede = afsluiting van geleiding bij vaatbundels
2. Chemische afbraakprocessen in blad (recuperatie chlorofylbestanddelen) = achterblijven van gele en rode bestanddelen
3. Verdroging blad door volledig geblokkeerde watertoevoer
4. Cellen boven kurklaag sterven af
Bladval: blad valt af en laat bladlitteken na op stengel
1. Bladlitteken afgedekt met ondoordringbaar kurklaagje (=vooromen infecties)

26
Q

De functies van het blad kunnen weergeven.

A

a. Fotosynthese = opbouw zuurstof uit CO2
b. Ademhaling = afbraak suiker + vrijkomen energie
c. Waterverdamping = transpiratie

27
Q

def

bloem

A

deel van plant waarin organen voor geslachtelijke voortplanting bij elkaar staan

28
Q

kenmerken

bloem

A
  • gevormd uit stengel
  • beperkte groei
  • bladeren omgevormd tot delen geschikt voor voortplanting
29
Q

Het verschil kennen tussen eenslachtige en tweeslachtige bloemen.

A

a. Eenslachtige bloemen: mannelijke en vrouwelijke delen zitten op afzonderlijke bloemen
b. Tweeslachtige bloemen: mannelijke en vrouwelijke delen zitten op dezelfde bloem

30
Q

Kunnen weergeven wat pollen zijn + synoniem

A

= stuifmeel = poeder dat uit stuifmeelkorrels of stuifmeelpollen bestaat

31
Q

Het verschil kennen tussen een enkelvoudige en een samengestelde stamper

A

a. Enkelvoudige stamper: 1 vruchtblad, eenhokkig
b. Samengestelde stamper: meerdere vruchtbladeren, 1-hokkig of meerhokkig, vals tussenschot

32
Q

Volkomen bloem

A

alle bloemdelen zijn aanwezig (bloembodem, kelk, kroon, stamper, meeldraden)

33
Q

Onvolkomen bloem

A

ontbreken van 1 of meerdere bloemdelen

34
Q

De functie van een bloem kunnen weergeven.

A

a. Geslachtelijke voortplanting: vorming van vruchten met zaden

35
Q

Het verschil kennen tussen geslachtelijke en ongeslachtelijke vermeerdering van een plant

A

Geslachtelijke vermeerdering: nieuwe combinatie van eigenschappen kunnen ontstaan = grotere overlevingskans

Ongeslachtelijke vermeerdering (uitlopers vb. klisters, broedknoppen, wortelstokken): genetisch identieke planten als er geen mutaties optreden = lagere overlevingskans

36
Q

def + hoe bloemen aangepast?

a. Windbloeiers

A

= bestuiving door de wind
1. Weinig opvallende kleine bloemen
2. Openhangende bloemen
3. Meeldraden en stamper zijn overhangend
4. Stamper groot en kleverig
5. Vele klein en lichte stuifmeelkorrels

37
Q

def + hoe bloemen aangepast?

Insectenbloeiers

A

= bestuiving door insecten
1. Opvallend gekleurde bloemen
2. Geurende bloemen
3. Nectarklieren
4. Grote stuifmeelkorrels die kleverig zijn, stekels en gleufjes hebben

38
Q

De soorten bestuiving kunnen weergeven

A

a. Zelfbestuiving
b. Buurbestuiving
c. Kruisbestuiving

39
Q

De definitie van een vrucht kunnen geven.

A

a. Uitgegroeid vruchtbeginsel of rijp geworden vruchtbeginsel

40
Q

De functie van een vrucht kunnen weergeven

A

a. Vormt een omhulsel rond 1 zaad of rond veel zaden
b. Bescherming voor zaden + verspreiding zaden

41
Q

Een definitie kunnen geven van een zaad van een plant.

A

Uitgegroeid zaadbeginsel dat aanleg voor jonge plant bevat

42
Q

Kunnen beschrijven hoe de kieming van dicotyl gebeurt.

A

a. Openscheuren zaadhuid = wortel en stengel verschijnen
b. Neerwaartse wortelgroei en opwaartse stengelgroei
c. Optillen van 2 zaadlobben boven grond + uiteengaan van zaadlobben
d. Afwerpen van zaadhuid
e. Vergroening van zaadlobben
f. Verdere uitgroei van pluimpje
g. Ontwikkeling gewone bladeren door reservevoedsel uit zaadlobben
h. Verschrompelen & afvallen van zaadlobben

43
Q

Anemochorie

A

zaadverspreiding door wind

44
Q

Hydrochorie

A

zaadverspreiding door water

45
Q

Autochorie

A

zaadverspreiding door plant zelf

46
Q

Zoöchorie

A

zaadverspreiding door dieren

47
Q

Antropochorie

A

zaadverspreiding door mens

48
Q

Barochorie

A

zaadverspreiding door zwaartekracht