Hfst 2 - vragen Flashcards

1
Q

Evolutie is drieledig. Dit kunnen illustreren

A

a. Soorten ontstaan, soorten veranderen/evolueren en soorten verdwijnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Kunnen weergeven waarom het creationisme, het fixisme en de catastrofentheorie niet aanvaardbaar is.

A

a. Koolstofmethode voor ouderdomsbepaling
b. Terugvinden van fossielen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Kunnen weergeven dat evolutie gepaard gaat met variatie in erfelijke eigenschappen.

A

Enkel door variatie in het erfelijk materiaal, kunnen er nieuwe soorten ontstaan of soorten evolueren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Kunnen weergeven dat evolutie gepaard gaat met een natuurlijke selectie.

A

De individuen die het best aangepast zijn aan het milieu waarin ze leven, overleven. Als elk individu zou overleven, zouden er veel te veel individuen zijn. Hierdoor blijven ook enkel de beste genen over binnen een bepaalde soort.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Kunnen weergeven dat evolutie gepaard gaat met het ontstaan van nieuwe soorten.

A

Eens een bepaald individue van een bepaalde soort zo geëvolueerd is dat het anders is dan zijn origine, ontstaan er nieuwe soorten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

De Darwinvinken: weten hoe deze zijn ontstaan

A

Door ecologische isolatie en geografische isolatie zijn de darwinvinken ontstaan.

Doordat verschillende vinken in verschillende omgeving leven, moesten ze zich aanpassen aan de omgeving en het beschikbare voedsel. Hierdoor kregen de Darwin vinken bijvoorbeeld een andere vorm snavel. Uiteindelijk kunnen de originele vinken niet meer onderling met elkaar paren waardoor ze enkel paren met de vinken die ze op het eiland vinden. Hierdoor zijn de verschillende soorten ontstaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Betekenis kunnen geven aan geografische isolatie + hier telkens een voorbeeld van kunnen geven

A

populatie wordt gescheiden door een rivier, bergen of zeeën vb. de darwinvinken zijn gescheiden door de eilanden waarop ze leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Betekenis kunnen geven aan ecologische isolatie + hier telkens een voorbeeld van kunnen geven

A

populatie leeft in dezelfde geografische zone maar leven in verschillende habitats (vb. grasland en bos) vb. tijger en leeuw leven beiden in hetzelfde gebied maar de tijger verkiest het woud en de leeuw het grasland. Hierdoor komen ze elkaar nooit/weinig tegen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Betekenis kunnen geven aan seizoensisolatie + hier telkens een voorbeeld van kunnen geven

A

populatie plant zich voort in een ander periode (ander seizoen of andere tijdstip) vb. de bloesems zijn er enkel in de lente, de krokus bloeit vanaf februari, …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Betekenis kunnen geven aan gedragsisolatie + hier telkens een voorbeeld van kunnen geven

A
  • meestal te maken met paringsgedrag
  • populatie wordt gescheiden door ander (parings)gedrag vb. mannelijke vuurvliegjes geven specifieke signalen af om een vrouwtje aan te trekken. De vrouwtjes reageren enkel op het specifiek patroon van de mannetjes van hun soort.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Kunnen aantonen dat een dichotome indeling van levende wezens in planten en dieren eerder beperkt is. En dit ook kunnen illustreren aan de hand van voorbeelden.

A

a. Euglena: eencellig, chloroplasten en zweepharen  is dit een dier of een wier?
b. Bacterie: geen celkern en DNA los in celplasma  plant of dier?
c. Schimmel: celwand, geen chloroplasten, voortplanting met sporen  plant of dier?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Kenmerken kunnen geven van monera

A

i. Eencellig
ii. Prokaryoot
iii. Heterotroof of autotroof
iv. Bacteriën & blauwwieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Kenmerken kunnen geven van protista

A

i. Eukaryoot
ii. Eencellig
iii. Fytoprotisten
iv. Zoo-protisten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Kenmerken kunnen geven van plantae

A

i. Eukaryoot
ii. Meercellig
iii. Celwand
iv. Gedifferentieerde organen
v. Autotrofe voedingswijze
vi. Indeling volgens morfologie, anatomie en wijze van voortplanting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Kenmerken kunnen geven van animalia

A

i. Eukaryoot
ii. Meercellig
iii. Geen celwand, wel plasmamembraan
iv. Heterotrofe levenswijze
v. Interne vertering van VS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Kenmerken kunnen geven van funghi

A

i. Eukaryoot
ii. Meercellig
iii. Heterotrofe levenswijze
iv. Celwand

17
Q

Het verschil kennen tussen homologe en analoge organen + voorbeelden uit de dierenwereld.

A

a. Homologe organen: organen met overeenstemmende bouw en embryonale ontwikkeling die zich wel anders kunnen ontwikkelen in functie van milieus
*vb. arm mens, poot bij cavia, vin bij dolfijn en vleugel bij meeuw *

b. Analoge organen: geen overeenkomst in verwantschap maar wel in functie
*vb. ogen van een bij, ogen van een mens *

18
Q

Kunnen verklaren waarom een madeliefje twee namen heeft.

A

Madeliefje is de naam van de bloem in de volksmond. Daarnaast heeft ook een officiële naam volgens de ICN

19
Q

def

Hybride

A

kruising tussen 2 soorten

20
Q

def

Interspecifieke kruising

A

kruising tussen 2 soorten uit hetzelfde geslacht

21
Q

def

Intergenerieke kruising

A

kruising tussen 2 soorten uit verschillende geslachten

22
Q

Wat is polyploïdie?

A

Er komen meerdere exemplaren van hetzelfde chromosoom voor in de celkern (3N en 4N)