Hfst 6: Cytologie - termen Flashcards

1
Q

Cytologie

synoniem

A

Celleer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Histologie

A

Weefselleer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Chromoplast

A

Kleurstofkorrels in planten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Chloroplasten

A

Bladgroenkorrels, plaats waar FS voorkomt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Leukoplast

A

Kleurloze korrels in planten. Kunnen zich ontwikkelen tot chromoplasten, chloroplasten of zetmeelkorrels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Biologische eenheidsmembraan

A

Buitenste begrenzing van de cel en alle organellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Diffusie

A

Verplaatsing van opgeloste stoffen vanaf een plaats met een hoge concentratie naar plaatsen met lage concentratie van die stof.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Osmose

A

Diffusie van water door selectief permeabel membraan. Stroomt van hypotoon gebied (lage concentratie opgeloste stoffen) naar hypertoon gebied (hoge concentratie opgeloste stoffen).

Hierdoor daalt de osmotische waarde en is de stoffenconcentratie terug in evenwicht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Plasmodesmata

A

Open kanaaltjes in een plantencelwand die het cytosol van twee aanliggende cellen verbinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Apoplastisch transport

A

Transport in de intercellulaire ruimtes, dus buiten de levende cellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Symplastisch transport

A

Transport binnen de cel en van cel tot cel via plasmodesmata

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Turgordruk

A

Druk op de celwand die ontstaat door wateropname. Tugor geeft stevigheid aan de cel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

def

Vesikel

A

Organel van een cel. Klein blaasje dat stoffen bevat en omgeven is door een membraan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

r-RNA

betekenis afkorting + belang

A

ribosonaal RNA: onderdeel van een ribosoom & van belang bij eiwitsynthese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

m-RNA

betekenis afkorting + belang

A

Messenger-RNA: beschikt boodschap voor ribosomen voor productie van eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

t-RNA

betekenis afkorting + belang

A

Transfer-RNA: vorm van RNA dat belangrijke rol speelt bij translatie van mRNA naar eiwitten

17
Q

Endocytose

A

Proces waarbij stoffen van buitenaf worden opgenomen door de cel.

18
Q

Exocytose

A

Proces waarbij stoffen van in de cel worden afgegeven aan het milieu.

19
Q

Fagocytose

A

Vernietiging van ziekteverwekkers of andere schadelijke stoffen die de cel zijn binnengekomen door middel van insluiting.

20
Q

Receptor-gemedieerde endocytose

A

Proces waarbij receptoren worden gebruikt voor het importeren van materiaal uit extracellulaire ruimtes in de cellen.

21
Q

Nucleus

synoniem

A

Celkern

22
Q

Nucleolus

synoniem

A

Kernlichaam

23
Q

Chromatinevezels

A

Draad van DNA opgerold rond eiwitten in celkern