Hfst 7 - vragen Flashcards

1
Q

Plantenanatomie

A

bespreekt de inwendige bouw en structuur van een plant op niveau van weefsels (wortelweefsel, bladweefsel, …)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Plantenmorfologie

A

bespreekt de uitwendige bouw en structuur van een plant op niveau van organen en orgaanstelsels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De betekenis van meristeemweefsel kunnen weergeven.

A

Bestaat uit cellen die intensief aan celdeling doen ter hoogte van worteltop, stengel en bladoksels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Het verschil kunnen geven tussen gedifferentieerd en ongedifferentieerd weefsel kennen.

A

a. Gedifferentieerd weefsel: doet enkel aan celdeling a.d.h.v. celstrekking en celdifferentiatie
b. Ongedifferentieerd weefsel: vormen van organen en organenstelsel met een specifieke functie vb. transport, steun bieden, bescherming tegen vraat en uitdroging, …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Kenmerken grondweefsel/vulweefsel/parenchym

A
  1. Dunne celwand
  2. Geen secundaire celwand
  3. Grote vacuole
  4. Veel intercellulaire ruimtes
  5. Chloroplasten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Functies grondweefsel/vulweefsel/parenchym

A
  1. Stockeren van reservestoffen
  2. Steunfunctie
  3. Fotosynthese doen
  4. Secretie
  5. Stofwisseling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Kenmerken dekweefsel

A

i. Geen intercellulaire ruimtes
ii. Geen gekleurde plastiden en zetmeel
iii. Vaak verstevigd door pectine
iv. Soms bedekt met dode waslaag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Functie dekweefsel

A

bescherming tegen uitdroging, beschadiging, infecties en vraat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Beschrijf huidmondjes bij dekweefsel

A
  • kleine openingen verspreid in epidermislaag.
  • Bevinden zich meestal aan onderkant van blad.
  • Zijn verantwoordelijk voor gasuitwisseling.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Beschrijf waterweefsel bij dekweefsel

A
  • ongekleurde cellen onder bladepidermis.
  • Houden water vast.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Beschrijf functie bulliforme cellen bij dekweefsel

A

vasthouden van water

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Beschrijf epidermisharen/trichomen bij dekweefsel

A

uitstulpingen van epidermiscellen vb. brandharen, klierharen, vruchtpluis, …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Kenmerken van klierweefsel kunnen weergeven.

A
  • bestaat uit groepen gespecialiseerde cellen die welbepaalde stoffen produceren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Functie klierweefsel

A

secretie en/of excretie van bepaald vocht vb. hars, melksap, gom, ..

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

De functie van transportweefsel kunnen weergeven.

A

Snel transport van sappen doorheen de plant via symplastisch transport of apoplastisch transport

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

functie van floëem kunnen weergeven.

A

a. Dalende/stijgende sapstroom van blad tot wortel
b. Transport van assimilaten (FS)

17
Q

De vorming van floëem kunnen weergeven.

A
  1. Vorming van 2 dochtercellen
  2. 1 dochtercel: zeefvatcel = breedste cel met zeefplaat
  3. 1 dochtercel: begeleide cel = smalste cel
18
Q

Weten waarom de transportfunctie van het floëem meestal beperkt is tot één groeiseizoen.

A

Aan de binnenkant van de wanden van het zeefvat wordt callose afgezet. Uiteindelijk gaat dit het zeefvat volledig afdichten.

19
Q

De functie van xyleem kunnen weergeven.

A

a. Enkel stijgende sapstroom van wortel tot blad.
b. Transport van water en mineralen.

20
Q

Het verschil kennen tussen tracheïden en houtvaten.

A

a. Tracheïden: komen enkel voor bij varenplanten en naaktzadigen. Gaan uiteindelijk ook steun geven door verhouting (=afzetting van lignine).
b. Houtvaten: komen enkel voor bij zaadplanten. Gaan niet verhouten.
c. Behoren beiden tot xyleem.

21
Q

Wat is collenchym?

A

= levend weefsel:
i. Komt voor bij jonge, groeiende plantendelen en bij bovengrondse delen van volgroeide kruidachtige planten
ii. Lang gerekte cellen met ongelijk verdikte celwanden zonder intercellulaire ruimten
iii. Bevatten ook chloroplasten

22
Q

Wat is sclerenchym?

A

= dood weefsel:
i. Zetten lignine af waardoor celinhoud sterft
ii. Zeer lange spits toelopende cellen, erg taai, sterk maar flexibel vb. hout, vlas, …

23
Q

Kunnen beschrijven hoe wortelharen gevormd worden.

A

Ontstaat uit een epidermiscel/dekweefselcel
a. Vorming van een uitstulping
b. Kern migreert naar uitstulping
c. Wortelhaar is gevormd

24
Q

Weten wat de lijsten van Caspary zijn.

A

Verdikkingen van kurk op de binnenste cellaag van het schorsparenchym.

25
De secundaire diktegroei van een dicotyle en monocotyle wortel kunnen beschrijven.
1. Tussen aaneengesloten houtvaten en de groepjes zeefvaten uit het parenchym wordt een bandje secundair meristeem gevormd =cambium. 2. Naar binnen toe gaat het cambium secundair xyleem vormen en naar buiten toe secundair floëem (=wortel wordt dikker). 3. Stervorm van cambium wordt meer ringvormig door plaatsgebrek in cambium. 4. Het mergparenchym verhout = steunfunctie neemt toe 5. Uit pericykel ontstaat nieuw secundair meristeem: periderm (=kurkcambium) = uiteindelijke beschermende laag van de wortel --> gebeurt enkel bij dicotyle wortel
26
Secundaire diktegroei van dicotyle stengel.
diktegroei door vorming van cambium tussen floëem en xyleem.
27
Houtvorming kunnen beschrijven.
Het vormen van cambium en het afsterven/opvullen van de vaatbundels. Hierdoor worden de delen hard en krijgen ze hun houtige structuur.
28
Weten waar de huidmondjes op een blad zich bevinden.
Onderkant van een blad, bij de onderepidermis.
29
Het verschil kennen tussen palissadechlorenchym en sponschlorenchym.
a. **Palissadechlorenchym**: is langwerpig vulweefsel onder de bovenepidermis b. **Sponschlorenchym**: is gelobd vulweefsel boven de onderepidermis.
30
Scleromorf blad: kenmerken + vb.
kan droge en warme periodes overleven = is dus in de winter ook groen. Onder de epidermis zitten 1 of meerdere lage cellen met verdikte wand (=hypodermis) vb. hulst
31
Mesomorf blad: kenmerken + vb.
komt voor bij bladverliezende planten. Anatomie blad is eenvoudiger en kwetsbaarder vb. beuk
32
Hygromof blad: kenmerken + vb.
blad dat aangepast is aan vochtige omgeving zoals waterplanten. De cuticula is zeer dun en de epidermiscellen hebben een minder verdikte wand. Vb. lelie
33
Xeromorf blad: kenmerken + vb.
blad dat aangepast is aan droge omgeving. Ze hebben een dikke bovenepidermis en cuticula. In onder-of bovenepidermis zitten bulliforme cellen vb. cactus
34
Het verschil kennen tussen een schaduwblad en een zonneblad.
Schaduwblad is veel dunner dan een zonneblad doordat het is gegroeid bij beperkt zonlicht.