HC week 10 Flashcards

1
Q

Wat zijn inborn errors of metabolism?

A

erfelijke aandoeningen van genen die coderen voor:
* Enzymen
* Membraan transporteiwitten
* “Cofactoren” > activatoren, chaperons, etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe kunnen inborn errors of metabolism worden ingedeeld op basis van substraten?

A

Stoornissen van de intermediaire stofwisseling (omzetting van voedingsstoffen)
Stoornissen van de neurotransmitterstofwisseling
Stoornissen van de biosynthese en afbraak van complexe moleculen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Noem een aantal voorbeelden van stoornissen van de intermediaire stofwisseling

A
  • Aminozuurmetabolisme en – transport
  • Vetzuuroxidatie en ketogenese
  • Koolhydraatmetabolisme en -transport
  • Vitaminegerelateerd (cobalamine, foliumzuur) / mineraalmetabolisme
  • Peptidemetabolisme
  • Mitochondriale energiemetabolisme
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Noem een aantal voorbeelden van stoornissen van de neurotransmitterstofwisseling

A
  • Glycine- en serinemetabolisme
  • Pterine- en biogene amine-metabolsime
  • Gamma-aminoboterzuurmetabolisme
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Noem een aantal voorbeelden van stoornissen van de biosynthese en afbraak van complexe moleculen

A
  • Purine- en pyrimidinemetabolsime
  • Lysosomale opslag
  • Perixosomen
  • Isoprenoïde- en sterolmetabolisme
  • Galzuur en hememetabolisme
  • Glycosylering
  • Lipoproteïnemetabolisme
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Beschrijf de indeling van inborn errors of metabolism op basis van biochemie en geef bij elke groep een voorbeeld

A
  • Aminozuurmetabolisme
    o Fenylketonurie (PKU)
    o Maple syrup urine disease (MSUD)
  • Koolhydraatmetabolisme
    o Galactosemie
    o Glycogeenstapelingsziekten
  • Vetzuurmetabolisme
    o Medium-chain acyl-CoA dehydrogenase deficiency (MCADD)
    o Carnitine-deficiënties
  • Lysosomale stapelingsziekten
    o Mucopolysacharidosis
    o Ziekte van Gaucher
    o Ziekte van Pompe
  • Mitochondriale stoornissen
    o Leigh syndroom
  • Peroxismale stoornissen
    o Ziekte van Zellweger
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de symptomen van phenylketonurie (PKU)?

A
  • Verstandelijke beperking
  • Blond haar en lichte huid
  • Microcefalie
  • Epilepsie
  • Achteruitgang
  • Spasticiteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de oorzaak van phenylketonurie?

A

biallelische mutatie van het PAH gen zorgt voor een deficiëntie van phenylalanine hydroxylase (autosomaal recessief)

PAH zet normaal gesproken phenylalanine om in tyrosine. Als dit niet gebeurt stapelt phenylalanine en toxische derivaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de behandeling van phenylketonurie (PKU)?

A

phenylalanine-arm dieet en tyrosine suppletie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat voor eiwit is tetrahydrobiopterine?

A

een cofactor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waar in de cel kunnen ziekten van biosynthese en afbraak van complexe moleculen optreden?

A

Endoplasmatisch reticulum
* Biosynthese van secretie-eiwitten
o Immunoglobulinen, insuline, hormonen

Plasma membraan
* Transport en signaaltransductie
o Ionen, suikers, aminozuren, vetzuren

Golgi-apparaat
* Glycosylering en post-translationele modificatie van eiwitten

Mitochondriën (energiehuishouding)
* ATP-synthese, vetzuren, zuurstofradicalen

Peroxisoom
* Afbraak en synthese van ZLKVZ, plasmalogenen, galzuren, H2O2

Lysosoom
* Afbraak van: complexe suikers, glycolipiden, sterolen, glycoproteïnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waardoor ontstaat mucopolysaccharidose?

A

intracellulaire stapeling van mucopolysacchariden binnen lysosomen (vacuolen)

symptomen zijn het gevolg van progressieve stapeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Noem een voorbeeld van een peroxismale ziekte

A

ziekte van Zellweger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de ziekte van Zellweger?

A

ziekte door een peroxisoom biogenese defect: er is een gebrek aan peroxisomen in cellen, waardoor stapeling van very long chain fatty acids in het lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de symptomen van de ziekte van Zellweger?

A
  • Progressieve spierslapte
  • Vroeg begin (op jonge leeftijd): fontanel die niet sluit
  • Epilepsie
  • Niercysten
  • Skeletafwijkingen
  • Retinitis pigmentosa
  • Atrofie oogzenuw
  • Hepatomegalie
  • Doofheid
  • Hersenaanlegstoornissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wanneer moet je aan een stofwisselingsziekte denken?

A

1: problemen in groei en ontwikkeling (veel spugen, voedsel weigering, ernstig onbegrepen diarree, psychomotore achterstand, motorische klachten)
2: progressieve klachten of achteruitgang (knik in de ontwikkeling)
3: familie geschiedenis positief (meeste aandoeningen AR; consanguin?)
4: opvallende bevindingen bij lichamelijk onderzoek (geur, haar, huid)
5: acute ontregeling/bewustzijnsdaling bij een eerder gezonde patiënt (kind) bij intercurrente infectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waardoor ontstaat Menkes ‘kinky hair’ disease?

A

X-gebonden recessieve afwijking van het kopermetabolisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn X-gebonden metabole ziekten waarbij er geen symptomen zijn bij draagsters?

A
  • Ziekte van Menkes
  • Ziekte van Hunter (mucopolysaccharidose II)
  • Ziekte van Lesch-Nyhan (HPRT def.)
  • X-linked ichthyose (steroïde sulfatase def.)
  • Glucose-6-P dehydrogenase (G6PD def.)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn X-gebonden metabole ziekten waarbij er soms symptomen zijn bij draagsters?

A
  • Ziekte van Fabry
  • Creatine transporter defect
  • Adrenoleukodystrofie (X-ALD)
  • Ornithine Trans-Carbamylase deficiëntie (OTC)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Waar zitten de problemen vooral bij een mitochondriële aandoening?

A

in organen waar veel energie nodig is:
* Hart
* Hersenen
* Ogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn opvallende bevindingen bij lichamelijk onderzoek (wijzend richting een inborn error of metabolism)?

A
  • Uiterlijke kenmerken / dysmorfieën
  • Microcefalie of macrocefalie
  • Groeistoornis/skeletafwijkingen
  • Organomegalie
  • Verandering van uiterlijke kenmerken
  • Neurologische klachten
    o Achterstand in ontwikkelingsmijlpalen
    o Hypotonie, hypertonie
    o Ataxie, dystonie, andere bewegingsstoornissen
    o Epilepsie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke ongewone geur kan worden geroken bij phenylketonurie?

A

muf/muis-achtig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke ongewone geur kan worden geroken bij Maple Syrup Urine Disease (MSUD)?

A

ahornsyroop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Welke ongewone geur kan worden geroken bij isovaleriaanacidurie?

A

zweetvoeten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Welke ongewone geur kan worden geroken bij tyrosinemie type I?

A

kool, verzuurd boter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Welke ongewone geur kan worden geroken bij trymethylaminuria?

A

rottende vis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat zijn de kenmerken van mucopolysaccharidosen (type I t/m IX)?

A
  • Dysmorfie
  • Verandering van uiterlijk
  • Overbeharing
  • Macrocefalie
  • Groei/skeletafwijkingen
  • Organomegalie
  • Neurologische klachten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat zijn de kenmerken van de Ziekte van Maroteaux – Lamy (MPS 6)?

A
  • Skeletafwijkingen
  • Korte bovenarmen/benen
  • Huid doet mee (navelbreuk)
  • Macrocefalie
  • Contracturen van de vingers
  • Vergroving van het gelaat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat zijn de kenmerken van de ziekte van Hurler (MPS 1)?

A
  • Verstandelijke achteruitgang
  • Hepatosplenomegalie
  • Skeletbetrokkenheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Op welke leeftijd uit een inborn error of metabolism zich meestal?

A

na de geboorte of op kinderleeftijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is hydrops foetalis?

A

oedeem van minimaal 2 compartimenten:
* Pleura
* Pericardium
* Abdomen
* Huid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat is de prevalentie van hydrops foetalis?

A

1:2500/3500

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is de mortaliteit van hydrops foetalis voor of kort na de geboorte?

A

50%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat is de differentiaal diagnose van hydrops foetalis (genetisch)?

A
  • Immuun
    o Bloedgroep incompatibiliteit (Rhesus factor)
  • Non-immuun
    o Hemolytische anemie
     Thalassemieën / sikkelcelanemie
    o Erfelijke stofwisselingsziekten:
     lysosomale stapelingsziekten
     peroxisomale ziekten
    o Erfelijke hartziekten / cardiomyopathie
    o Chromosoomafwijkingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat kan het gevolg van maternale PKU zijn?

A

Maternale ontregeling kan leiden tot aangeboren afwijkingen van de foetus
* Ontwikkelingsachterstand
* Breinaanleg stoornissen (microcefalie)
* Hartdefecten

Moeder 8 weken preconceptie lage Phe waarden
Strenge controle via internist en begeleiding van diëtist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat is alkaptonurie?

A

autosomaal recessieve aandoening waarbij homogentisinezuur bij tyrosinemetabolisme niet wordt omgezet in water en koolstofdioxide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat zijn de symptomen van alkaptonurie?

A
  • toenemende rugpijnklachten
  • artrose
  • verkalking van het oorkraakbeen
  • zwarte verkleuring van de huidplooien (oorschelpen)
  • donkere verkleuring van de urine in de lucht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat kunnen acute verschijnselen van een inborn error of metabolism zijn?

A

coma, sufheid, braken, motore stoornis (ataxie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat zijn intermitterende verschijnselen van een inborn error of metabolism?

A

ontregeling i.v.m. intercurrerende ziekte, infectie, stress, voeding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat gebeurt er bij een acute ontregeling van MCADD?

A

er ontstaat een non-ketotische hypoglykemie doordat tijdens vasten de mitochondriële vetzuuroxidatie niet functioneert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat zijn 3 kenmerken van een patiënt met MCADD?

A
  • Het jonge kind heeft fysiologisch weinig glycogeen reserves
  • Een MCADD patiënt kan vetzuren niet afbreken om ATP te maken
  • Urine stofwisselingsonderzoek: Hoge uitscheiding van (C6-C10) medium-chain vetzuren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Waardoor ontstaat glutaar acidurie type 1?

A

Defect Lysine en Tryptophaan metabolisme (Glutaryl-CoA-Dehydrogenase)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat zijn tekenen van glutaar acidurie type 1?

A
  • Postnatale macrofefalie, nek hypotonie < 1 jaar
  • Aanvallen van bewegingsstoornis (dystonie) bij koorts
  • MRI: necrose van basale ganglia, degeneratie van de witte stof.
  • Urine en plasma: hoog glutaarzuur en C5-acylcarnitinen in ACUTE fase
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat is de behandeling van glutaar acidurie type 1?

A
  • Therapie: carnitine, glucose, lage eiwit/lysine, PREVENTIE van AANVAL
  • Zit in de hielprikscreening
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Welke organen kunnen aangedaan zijn bij inborn errors of metabolism?

A

Afhankelijk van het metabolisme van de weefsels.
* Hersenen en zenuwen (lipiden, neurotransmitters, mit. ATP synthese)
* Hart en vaten (collageen, mitochondriële ATP synthese)
* Spieren (mitochondriële ATP synthese)
* Darm (transport van suikers, aminozuren, ionen)
* Lever (ureum cyclus, aminozuren, ammoniak, cholesterol)
* Bijnieren (lipiden, cholesterol, hormonen)
* Nieren (elektrolyten, water, aminozuren, etc)
* Skelet en bindweefsel (complexe suikers, aminozuren)
* Huid en Haar (zwavelhoudende stoffen, aminozuren)
* Ogen (lipiden, complexe suikers etc)
* Oren (complexe lipiden, complexe suikers)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Waaruit bestaat de diagnostiek van inborn errors of metabolism?

A
  • anamnese en LO
  • metabolietonderzoek (urine, plasma, liquor)
  • diagnose

(evt. bevestigen met DNA-test voor erfelijkheidsadvies en evt. prenataalonderzoek)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Hoe kunnen inborn errors of metabolism worden behandeld?

A

1- Behandeling van acute metabole decompensatie&raquo_space; op EHBO (glucose bij MCAD, correctie van melkzuur- en ketoacidose bij mitochondriële z., etc.)

2- Wegvangen van toxische stoffen&raquo_space; Natrium benzoaat bij hyperammoniemie

3- Dieet aanpassing
* Vermindering van substraten (voorkomen van toxische stoffen en/of stapeling)&raquo_space; Phe-arm dieet bij PKU / Phe- en Tyr-arm dieet bij alkaptonurie
* Suppletie van essentiële stoffen&raquo_space; Tyrosine bij PKU
* Vitaminen&raquo_space; Biotine, VitB12, VitB6, VitB2 etc
* Cofactoren&raquo_space; tetrahydrobiopterine bij PKU

4- Enzymvervangende therapie
* Enzym vervangende therapie&raquo_space; Z. van Gaucher, Pompe, Hurler, Fabry etc

5- Gentherapie
* Beenmergtransplantatie en (embryonale) stamceltherapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Wat zit er in de hielprikscreening?

A

Sinds 1 juni 2022 zijn er 26 ziekten die de hielprik opspoort:
* 18 stofwisselingsziekten;
* 2 hormoonstoornissen: adrenogenitaal syndroom (AGS) en congenitale hypothyreoïdie;
* 3 vormen van erfelijke bloedarmoede: alfa-thalassemie, bèta-thalassemie en sikkelcelziekte (hemoglobinopathie);
* Spinale musculaire atrofie (SMA)
* Cystic fibrosis (CF)
* Severe combined immunodeficiency (SCID)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Welke preconceptionele dragertesten zijn er?

A
  • Preconceptionele dragerschapstest voor risicogroepen AMC: 50 AR metabole ziekten
  • Preconceptionele dragerschapstest voor consanguine stellen MUMC: exoombreed naar gedeeld dragerschap voor AR aandoeningen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wat is een major congenitale afwijking?

A

een afwijking die levensbedreigend is, uitgebreide chirurgie vereist, of een ernstig cosmetisch effect heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wat is een minor congenitale afwijking?

A

een afwijking die geen ernstige medische of cosmetische consequenties heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Wat is de prevalentie van major congenitale afwijkingen?

A

3%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Wat is de prevalentie van minor congenitale afwijkingen?

A

7%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Hoe kunnen congenitale afwijkingen voor de geboorte gedetecteerd worden?

A
  • Non-invasieve diagnostiek
    o 2D echoscopisch onderzoek
    o 3D echoscopisch onderzoek
    o MRI
  • Invasieve diagnostiek
    o Maternaal bloedonderzoek (NIPT; placenta-afwijkingen)
    o Vlokkentest
    o Vruchtwaterpunctie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Wat zijn onderzoeksmogelijkheden bij detectie van congenitale afwijkingen voor de geboorte?

A
  • Infectie bij moeder
  • Infectie in het vruchtwater
  • Chromosoomafwijkingen
  • DNA afwijkingen
  • Stofwisselingsziekten
  • Mitochondriaal erfelijke afwijkingen

(op indicatie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Wat is de low risk bij screening op congenitale afwijkingen voor de geboorte?

A

de algemene populatie zonder factoren die het risico op congenitale afwijkingen verhogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Wat is de high risk populatie bij screening/diagnostiek op congenitale afwijkingen voor de geboorte?

A

de populatie die op basis van factoren, zoals familie anamnese of intoxicatie, een verhoogd risico hebben op een bepaalde ziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Wanneer wordt de NIPT uitgevoerd?

A

11-14 weken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Wanneer wordt het 1e trimester SEO uitgevoerd?

A

12-13 weken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Wanneer wordt het tweede trimester SEO uitgevoerd?

A

18-22 weken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Wanneer wordt een GUO 1 (high risk) uitgevoerd?

A

18-22 weken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Wanneer wordt een GUO 2 uitgevoerd?

A

8-40 weken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Wanneer wordt een vlokkentest uitgevoerd?

A

10-14 weken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Wanneer wordt een vruchtwaterpunctie uitgevoerd?

A

15-17 weken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Welk deel van de major congenitale afwijkingen worden gedetecteerd?

A

ongeveer 50%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Bij wie worden kinderobducties uitgevoerd?

A
  • Zwangerschapsafbrekingen (13-24 weken)
  • Intra-uteriene vruchtdood (meestal 3e trimester)
  • Neonaten (meestal prematuur)
  • Oudere kinderen (< 5/jaar)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Wat zijn de voorwaarden voor een kinderobductie?

A
  • Natuurlijke dood
  • Toestemming door nabestaanden voor:
    o Lichaamsobductie
    o Schedelobductie
    o Gebruik van materiaal voor onderwijs en onderzoek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Welke handelingen worden uitgevoerd bij een kinderobductie?

A
  • Uitwendige inspectie (Fotograferen, meten en wegen)
  • Inwendige inspectie (Openen lichaam en schedel)
  • Controleren anatomische verbindingen, meten en wegen
  • Uitnemen organen en weefsels voor microscopie
  • Afname weefsel voor aanvullend onderzoek (o.a. microbiologie, virologie, EM, DNA-diagnostiek)
  • Terugplaatsen organen (behalve hersenen)
  • Sluiten lichaam en schedel, aankleden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Waarom wordt bij een kinderobductie een röntgenfoto (babygram) gemaakt?

A

om afwijkingen van botten zichtbaar te maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Wat is het nadeel van een babygram?

A

alleen verbeende skeletdelen zijn zichtbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

Wat is het voordeel van MRI bij een kinderobductie?

A

alle structuren zichtbaar, vooral weke delen goed beoordeelbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

Wat is het nadeel van een MRI bij een kinderobductie?

A

resolutie (1.5 Tesla) nog niet optimaal; niet altijd eenvoudig te interpreteren

Postmortale veranderingen moeilijk te interpreteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

Wat is RAD?

A

rapid aneuploidy detection

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

Wat is de waarde van de kinderobductie?

A
  • Obductie bevestigt in 68% de prenatale diagnose
  • 22% van de obducties is er toegevoegde informatie
  • 9% van de obducties wordt de prenatale bevinding niet bevestigd
  • De uiteindelijke diagnose verandert in 3,8% na obductie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

Hoe goed is de overeenstemming tussen echoscopie en obductie?

A
  • Goede overeenstemming voor “major” bevindingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

Hoe vaak zijn er extra bevindingen bij obductie t.o.v. echo?

A

20-30%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

Hoe vaak worden echoscopische bevindingen bij obductie niet bevestigd?

A

10%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

Welke afwijkingen hebben een hoge concordantie tussen echoscopie en obductie?

A

Afwijkingen aan hersenen of centraal zenuwstelsel hebben een hoge concordantie, hartafwijkingen een lage concordantie.

79
Q

Wat is de incidentie van CF?

80
Q

Wat is de CF-dragerschapsfrequentie?

81
Q

Wat is de risico voor een gezonde sib van een aangedaan persoon (AR) om drager te zijn?

82
Q

Wat is het verschil tussen primaire en secundaire telecanthus?

A

Bij een secundaire telecanthus is er én vergrote IPD en een indruk van scheelzien door het verminderde oogwit aan de mediale zijde door verschuiving van de binnenste ooghoek of een extra plooi. Bij een primaire telecanthus is de IPD normaal.

83
Q

Waarom is de SNP-array niet geschikt voor gebalanceerde translocaties?

A

omdat deze alleen copy-number variaties kan opsporen

84
Q

Hoe onderscheid je een deletie en region of homozygosity als je alleen de B-allel frequentie hebt?

A

Bij een deletie is het meestal op 1 plek in het genoom.
Bij consanguïniteit zal je op meerdere plekken in het genoom een ROH vinden

85
Q

Wat is de rol van moedermelk in het risico op NEC?

A

De incidentie van NEC neemt af bij het geven van moedermelk bij prematuren.
Tegelijk, geven van enterale voeding vanaf de eerste dag is een risicofactor voor NEC voor prematuren. Laatste studies laten echter zien dat het misschien niet het moment van geven, maar de hoeveelheid voeding die gegeven wordt is.

86
Q

Wat is de biologische beschikbaarheid?

A

De biologische beschikbaarheid geeft aan hoeveel van de toegediende werkzame stof uiteindelijk de algemene circulatie bereikt en voor werking beschikbaar komt t.o.v. de intraveneuze toediening van eenzelfde dosis van die stof. IV toediening heeft per definitie 100% biologische beschikbaarheid.

87
Q

Wat weet je over vernix caseosa?

A

Wordt geproduceerd door talgklieren vanaf 20 weken
* Prematuriteit en serotiniteit (dan minder vaak gezien)

Bescherming tegen infecties
* Antimicrobiële peptiden, zoals lysozym, lactoferrine, en defensines
* Nooit in studieverband aangetoond

Hydratatie en bescherming van de huid

Thermoregulatie

Glijmiddel tijdens de bevalling

Laten zitten na geboorte!

88
Q

Wat is het probleem bij vaatanomalieën en waardoor komt dit?

A
  • Verkeerde diagnose 69%
    o Delay-patiënt en dokter
    o Monodisciplinaire kennis
89
Q

Wat zijn de medische consequenties van het stellen van een verkeerde diagnose bij vaatanomalieën?

A
  • Orgaan
  • Ulceratie
  • Bloeding
  • Deformaties
  • Cosmetisch
  • Geassocieerde afwijkingen
    Psycho-sociaal
90
Q

Wat zijn de kenmerken van vasculaire tumoren?

A
  • (90% tumor = hemangiomen)
  • Bij geboorte 50% hemangomen pre-cursor lesion
  • Na de geboorte ontstaan/groei
  • Hemangioom: groei-plateau-regressie
  • M:V = 1:3
91
Q

Wat zijn de kenmerken van vaatmalformaties?

A
  • (0,3-0,5% anomalieën -> veel zeldzamer)
  • Aanwezig bij geboorte
  • Proportionele groei
  • Geen spontane regressie
  • M:V = 1:1
92
Q

Neem HC6 week 10 door (vooral voor de afbeeldingen ook)

93
Q

Wat is de incidentie van hemangiomen?

94
Q

Bij wie komen hemangiomen vaker voor?

A

meisjes
prematuren (20-30%)
tweelingen

95
Q

Waar bevinden hemangiomen zich?

A
  • Hoofd-nek: 60%
  • Romp: 25%
  • Extremiteiten (15%)
96
Q

Wat is het normale beloop van een infantiel hemangioom?

A
  • Start na de geboorte
  • Uniek groeipatroon  3 fasen
  1. Groeifase, disproportionele groei (6 tot 9 m)
  2. Stabiele fase
  3. Involutie fase, spontane regressie
97
Q

Wat zijn de verschillende patronen van een infantiel hemangioom?

A
  • focaal
  • multifocaal
  • segmenteel
  • onbepaald
98
Q

Welke typen infantiele hemangiomen worden onderscheiden?

A
  • oppervlakkig
  • diep
  • mixed
  • reticulair / abortief / minimale groei
  • overig
99
Q

Met welke twee syndromen kunnen infantiele hemangiomen geassocieerd zijn?

A
  • PHACE syndroom
  • LUMBAR syndroom
100
Q

Wat is meestal het beleid bij een hemangioom?

A

wait and see

101
Q

Hoeveel procent van de kinderen met een hemangioom ontwikkelen complicaties?

102
Q

Wat zijn indicaties voor een behandeling van een hemangioom, en wat is de behandeling?

A

behandeling: betablokkers (timolol 0.5% druppels, atenolol, evt. propranolol)
indicatie: complicaties ->
* 1: ulceratie – bloeding – pijn
* 2: functionele problemen: ogen, oren, neus, luchtweg (dan worden zintuigen in ontwikkeling belemmerd)
* 3: cosmetisch (bijvoorbeeld als het op de neus zit, kan het de hele anatomie van de neus verdringen, en dat herstelt moeilijk; neus is grotendeels kraakbeen, en als daar druk op uitgeoefend wordt, wordt dit vervormd en verdrukt, en daarna verhard dat, en dan krijg je een vorm die je richting de toekomst nauwelijks nog kan veranderen)
* (4: hart)

103
Q

Waaruit bestaat het PHACE(S) syndroom?

A
  • Posterior fossa malformatie
  • Hemangioom
  • Arteriële anomalie
  • Cardiovasculaire anomalieën
  • Oog anomalieën
  • Sternal clefting en/of supraumbilicale raphe
104
Q

Waaruit bestaat het LUMBAR (SACRAL, PELVIS) syndroom?

A
  • Lower body hemangioma
  • Urogenitale anomalieën
  • Ulceratie
  • Myelopathie
  • Botdeformiteiten
  • Anorectale malformaties
  • Arteriële anomalieën
  • Renale anomalieën
105
Q

Wat is een RICH?

A

Rapidly Involuting Congenital Hemangioma

Dit is een hemangioom met een livide kleur met een witte halo eromheen, die in utero al ontzettend hard groeit, en al voor/direct na de bevalling in regressie gaat. Er blijft hier een atrofische plek over

106
Q

Wat is een kaposiform hemangioendothelioom?

A

een zeldzame vaattumor, veroorzaakt door progressieve angiogenese en lymfangiogenese, die voornamelijk gezien wordt op jonge leeftijd (bij neonaten). Een enkele keer wordt het op volwassen leeftijd gezien, meestal uitgelokt door een trauma of in de zwangerschap. Het wordt niet beschouwd als een echte maligniteit, maar het is wel een agressieve vaattumor die lokaal invasief kan zijn, druk kan uitoefenen op de omgeving, en schade kan aanrichten aan diepere structuren, en die niet weer snel in regressie gaat zoals een infantiel hemangioom. Verder kan een Kaposiform hemangioendothelioma (KHE), vooral de grotere (> 8 cm) een verbruiks-trombocytopenie, hypofibrinogenemie en coagulopathie veroorzaken met een soms levensbedreigende bloedingsneiging. Dit wordt het Kasabach-Merritt fenomeen of syndroom genoemd.

https://www.huidziekten.nl/zakboek/dermatosen/ktxt/Kaposiform-hemangioendothelioma.htm

107
Q

Hoe werkt lasertherapie bij naevus flammeus?

A
  • Gerichte verhitting verkleuring gevende vaatjes
  • Vaatjes verschrompelen, dode cellen worden opgeruimd
  • Leeftijd is van invloed op succes van de behandeling
  • Jonge huid, vaatjes makkelijker te bereiken
  • Om de 2-4-8 weken behandelen totdat plateau is bereikt.
  • 5-8 behandelingen
108
Q

Wat is het succes van lasertherapie bij naevus flammeus?

A

Succes bij > 50% patiënten wijnvlek oplichten
o Hoe kleiner de laesie, hoe beter het resultaat

109
Q

Wat is het risico van lasertherapie bij naevus flammeus?

A

depigmentatie en littekenvorming

110
Q

Wat is de uitdaging van lasertherapie van naevus flammeus bij kinderen?

A
  • Pijnlijk gevoel van afschieten van elastiek op huid
  • Op jonge leeftijd moeilijk zonder narcose
111
Q

Wat is Cutis Marmorata Telangiectatica Congenita?

A

een zeldzame vasculaire malformatie die vanaf de geboorte aanwezig is

Cutis marmorata (gemarmerde huid) is een reticulair vaatpatroon van rode of paarse doorschemerende vaten, vooral aan de benen. Het kan fysiologisch zijn, een reactie op koude, en dit wordt gezien bij pasgeborenen, maar ook bij jonge kinderen en adolescenten. De fysiologische cutis marmorata trekt weer weg, is soms alleen onder bepaalde omstandigheden zichtbaar, en is dubbelzijdig. Cutis marmorata telangiectatica congenita is blijvend. Het kan wel na verloop van een aantal jaren minder zichtbaar worden.

CMTC is vanaf de geboorte aanwezig, meestal aan de benen, meestal eenzijdig. Soms ontstaan de afwijkingen later (tot 2 jr). Naast de vaattekening kan er atrofie of ulceratie optreden. Vaak ontstaat een beenlengte verschil: de aangedane extremiteit is langer (maar korter komt ook voor). De afwijkingen worden in de eerste 2 levensjaren minder zichtbaar.

https://www.huidziekten.nl/zakboek/dermatosen/ctxt/cutis-marmorata-teleangiectatica-congenita.htm

112
Q

Wat is de therapie van lymfatische malformatie?

A
  • Onderscheid maken tussen macro en microcysteus
  • Macrocysteus: OK-432.24 = Picibanil
  • Microcysteus: bleomycine
  • Kinderen onder narcose
  • Radiologische evaluatie
113
Q

Wat zijn kenmerken van veneuze malformaties?

A
  • Klachten bij afhangen
  • Klachten bij sporten
  • Toename als het warm is
  • Fleboliet kan ontstaan
  • Geen trill
114
Q

Wat is het Klippel-Trenaunay syndroom?

A

Het Klippel-Trenaunay syndroom (synoniemen: naevus varicosus osteohypertrophicus, angio-osteohypertrofie syndroom, capillary-lymphatic-venous malformation (CLVM), Klippel-Trenaunay-Parkes-Weber syndroom) is een zeldzame aangeboren aandoening gekenmerkt door 3 componenten:

  1. Naevus flammeus (vaak vanaf de geboorte al zichtbaar).
  2. Veneuze malformatie (varices, kluwen van gedilateerde venen, oppervlakkig en diep); soms lymfatische malformatie.
  3. Hypertrofie van een ledemaat (toegenomen lengte of volume, soms atrofie).
115
Q

Wat zijn de kenmerken van het Sturge Weber syndroom?

A
  1. Glaucoom
  2. Aangeboren wijnvlek
  3. Epilepsie op jonge leeftijd
116
Q

Wat zijn de kenmerken van het Proteus syndroom?

A
  • Mozaïeken verspreiding (genetische mutatie)
  • Progressief beloop
  • Cerebriforme (hersen-achtig) bindweefsel nevus
  • Asymmetrische disproportionele overgroei
  • Specifieke tumoren voor 20ste jaar
  • Ontregeld vetweefsel
  • Long-cysten
  • Vasculaire malformatie (CLVM)
117
Q

Welk aanvullend onderzoek kan worden gedaan bij vasculaire malformaties?

A
  • Radiologie
    o Echo, MRI, en röntgen
    o CT, angiografie lymphoscintigrafie
  • Bloed: stolling mn
  • Pathologie
  • Genetica: vaat panels mn

MRI met contrast met dynamische series is gouden standaard

118
Q

Hoeveel kinderen krijgen per jaar kanker in NL?

A

ongeveer 600 kinderen per jaar

119
Q

Welk typen tumoren komen vaker voor op de kinderleeftijd?

A
  • Wilms tumor
  • Neuroblastoom
  • Sarcomen
  • Leukemie
120
Q

Welke typen tumoren komen vaker voor op volwassen leeftijd?

A
  • renal cell carcinoom
  • sarcomen
  • leukemie
  • coloncarcinoom
  • mammacarcinoom
  • prostaat carcinoom
  • longkankers
  • etc

Vooral carcinomen

121
Q

Hoe vaak ziet een algemeen kinderarts (perifere kliniek) een kind waarbij een maligniteit wordt vastgesteld?

A

Ongeveer 2x per jaar

122
Q

Hoe vaak ziet een huisarts een kind waarbij een maligniteit wordt vastgesteld?

A

1 per 15 jaar

123
Q

Welke vorm van kanker komt het vaakst voor op de kinderleeftijd?

A

ALL: acute lymfatische leukemie

124
Q

Wat is de globale verdeling van voorkomende kankers op de kinderleeftijd?

A

1/3 solide tumoren
1/3 hersentumoren
1/3 hemato-oncologie

125
Q

Bekijk de verdeling van de kindertumoren op pagina 4 van HC.5 week 10

126
Q

Hoe ontstaan (kinder)tumoren?

A
  • Genetische afwijking (mutatie/deletie/amplificatie)
  • Multiple hit model (Knudsen) (vaak meerdere foutjes nodig)
  • Familiair (ong. 10% denken we)
  • Virale infecties (EBV b.v.) (rol van minder virale infecties tijdens corona wordt nu onderzocht)
  • Straling
127
Q

Wat zijn de oorzaken van kanker bij kinderen?

A
  • Onbekend
  • Infecties?
  • Straling
  • Erfelijkheid (<10%)
128
Q

Wat zijn de oorzaken van kanker bij volwassenen?

A
  • Roken
  • Alcohol
  • Straling
  • Erfelijkheid
129
Q

Hoe hoog ligt het genezingspercentage bij kinderoncologie?

A

rond de 80-85%

130
Q

Wat is de verdubbelingstijd bij een Burkitt lymfoom?

131
Q

Wat is de verdubbelingstijd van een chorioncarcinoom?

132
Q

Wat is de verdubbelingstijd van ALL?

133
Q

Wat is de verdubbelingstijd van hodgkin lymfoom?

134
Q

Wat is de verdubbelingstijd van embryonaal testiscarcinoom?

135
Q

Wat is de verdubbelingstijd van een coloncarcinoom?

136
Q

Wat is de verdubbelingstijd van een longcarcinoom?

137
Q

Wat is de verdubbelingstijd van een mammacarcinoom?

138
Q

Hoeveel procent van de lymfeklierzwellingen bij kinderen zijn benigne?

A

> 95% (met name infecties)

139
Q

Wanneer is verder onderzoek geïndiceerd bij lymfeklierzwellingen?

A
  • (te) grote klier
  • Persisterend voor 4-6 weken
  • Progressief
  • Niet reagerend op antibiotica
140
Q

Wat is de verdeling van lymfomen bij kinderen?

A

Hodgkin: 28%
Burkitt: 28%
T-cel NHL: 29%
Grootcellig B: 8%
LCAL: 7%

141
Q

Hoeveel kinderen per jaar krijgen een NHL?

142
Q

Wat zijn de symptomen van Non Hodgkin lymfoom bij kinderen?

A
  • Afhankelijk van locatie
  • Bolle buik
  • Benauwdheid
  • Klieren
  • Obstructie
  • Snelgroeiend
143
Q

Waaruit bestaat de diagnostiek bij Non-Hodgkin lymfoom bij kinderen?

A
  • VBB, chemie
  • Beenmerg- en lumbaalpunctie
  • Pathologie
  • Beeldvorming
144
Q

Waaruit bestaat de behandeling van Non Hodgkin Lymfoom bij kinderen?

A
  • Afhankelijk van type:
    o 4-9 mnd (B-NHL) – 2 jaar (T-NHL)
  • Nauwelijks SCT
145
Q

Wat zijn de complicaties van Non Hodgkin lymfoom?

A

Tumorlysis, infecties, alopecia, bloedingen, cardiotoxiciteit, mucositis …

146
Q

Hoeveel kinderen per jaar in NL krijgen een Hodgkin Lymfoom?

A

25 per jaar

147
Q

Wat zijn de symptomen van een Hodgkin lymfoom bij kinderen?

A
  • Lymfeklierzwelling
  • Nachtzweten
  • Afvallen
  • Jeuk
  • Koorts
  • Langzamer groeiend
148
Q

Waaruit bestaat de diagnostiek van een Hodgkin Lymfoom bij kinderen?

A
  • Lab
  • Beeldvorming
  • Pathologie
149
Q

Waaruit bestaat de behandeling van een Hodgkin lymfoom bij kinderen?

A
  • Euronet-PHL-C2 (klassiek HL)
  • Euronet-PHL-LP1 (niet klassiek)
150
Q

Wat zijn de complicaties van een Hodgkin lymfoom bij kinderen?

A

Infertiliteit, secundaire maligniteiten, cardiotoxiciteit, vermoeidheid …

151
Q

Wat is de duur van behandeling bij NHL op kinderleeftijd?

A

4-6 maanden, vooral klinisch

152
Q

Wat is de duur van behandeling bij HL op kinderleeftijd?

A

4-6 maanden, vooral poliklinisch

153
Q

Wat zijn de bijwerkingen en complicaties van chemotherapie?

A
  • Infecties
    o Bacterieel
    o Viraal
    o Schimmels
  • Gastro-intestinaal:
    o Voedingsproblemen
    o Gewichtsverlies/adipositas
    o Obstipatie
    o Pancreatitis
  • Endocrien:
    o Diabetes
  • Botten
    o Osteoporose/osteonecrose
  • Neurologisch
    o Neuropathie
    o Hersenbloeding/infarct
    o Convulsies
  • Hematologisch
    o Anemie
    o Trombopenie
    o Stollingsstoornissen
  • Cardiaal
    o Hypertensie
    o Hartfalen
  • Groeivertraging
154
Q

Wat zijn de lange termijn effecten van chemotherapie?

A
  • 5 jaar na diagnose over naar (SKION Later) Later poli
  • Bij ALL:
    o Nierfunctie
    o Leverfunctie
    o Cardiale functie
    o Bewegingsapparaat
    o Groei
155
Q

Wanneer wordt iets geclassificeerd als een zeldzame ziekte?

A

< 5 / 10.000 inwoners

156
Q

Hoeveel procent van de bevolking heeft een zeldzame ziekte?

157
Q

Hoeveel procent van de zeldzame ziektes heeft een genetische oorzaak?

158
Q

Hoeveel procent van kinderen met een zeldzame ziekte met ontwikkelingsachterstand blijven zonder diagnose zitten?

159
Q

Beschrijf de definitie van normaal en abnormaal gewicht op basis van de BMI

A

ondergewicht: BMI < 18.5
normaal gewicht: BMI 18.5-25
overgewicht: BMI >/= 25
obesitas: BMI >/= 30
ernstige obesitas: BMI >/= 35

160
Q

Wie mag de diagnose overgewicht of obesitas vaststellen?

A

Daarvoor opgeleide BIG-professionals en andere in een kwaliteitsregister geregistreerde professionals:
* Een jeugdverpleegkundige
* Jeugdarts
* Huisarts
* Kinderarts
* Diëtist
* Fysio- of oefentherapeut

161
Q

Wat is de nieuwe definitie van obesitas?

A

BMI-gebaseerd + excess vetmassa (bepaald door de buikomtrek)

162
Q

Wat is de grootste oorzaak van de obesitas epidemie?

A

de obesogene omgeving

163
Q

Waaruit bestaat de biomedische screening bij een kind met obesitas?

A
  • Anamnese
  • Lichamelijk onderzoek
  • Groeicurve
164
Q

Bekijk de flowchart diagnostiek secundaire obesitas

165
Q

Benoem een aantal soort medicatie die kunnen leiden tot gewichtstoename

A
  • corticosteroïden
  • anti-psychotica
  • anti-depressiva
  • anti-epileptica
  • insuline
166
Q

Wat zijn multifactorieel leefstijlfactoren bij obesitas?

A
  • leefstijl
  • voeding
  • eetgedrag
  • fysieke activiteit
  • stress
  • slaap
  • pedagogische vaardigheden
  • psychosociaal
  • cultureel
  • socio-economisch
  • gezondheidsvaardigheden
167
Q

Wat is checkoorzakenovergewicht.nl?

A

een vragenlijst gebaseerd op richtlijnen, een screener op rode vlaggen (voor/bij overgewicht/obesitas)

168
Q

Wat is de Nederlandse Norm gezond bewegen voor jeugd 4-18 jaar?

A

1 uur per dag matig intensief bewegen
3x per week spier- en botversterkende activiteiten

169
Q

Wat is de Nederlandse norm gezond bewegen voor volwassenen en ouderen?

A

2,5 uur per week matig intensief bewegen
2x per week spier- en botversterkende activiteiten

170
Q

Welke groepen oorzakelijke, bijdragende en/of in standhoudende factoren van overgewicht/obesitas worden onderscheiden?

A

1: leefstijl
2: sociaal economisch
3: psychisch
4: medicatie
5: hormonaal
6: hypothalaam
7: monogenetisch / syndromaal

171
Q

Wat zijn voorbeelden van oorzakelijke, bijdragende en/of in standhoudende factoren van overgewicht/obesitas betreffende leefstijl?

A
  • ongezond eetpatroon
  • te weinig beweging
  • chronisch slaaptekort
  • obstructief slaapapneusyndroom
  • nachtdiensten
  • timing van maaltijden
  • fors alcoholgebruik
  • stoppen met roken
  • culturele of sociaal-economische factoren
172
Q

Wat zijn voorbeelden van oorzakelijke, bijdragende en/of in standhoudende factoren van overgewicht/obesitas betreffende sociaal economisch?

A
  • financiële zorgen
  • eenzaamheid
  • niet meer (zelfstandig) kunnen deelnemen aan de samenleving
  • overlijden of ernstige ziekte partner/familie, verlies van werk, minimum inkomen, armoede
  • moeite met lezen, schrijven, rekenen, begrip (laaggeletterdheid, verminderde gezondheidsvaardigheden)
  • culturele gewoonten
173
Q

Wat zijn voorbeelden van oorzakelijke, bijdragende en/of in standhoudende factoren van overgewicht/obesitas betreffende psychisch?

A
  • depressie
  • chronische stress
  • psychotrauma
  • kindermishandeling (fysiek of emotioneel) in verleden
  • seksueel misbruik in het verleden
  • eetbuistoornis zoals Binge eating disorder en Boulimia Nervosa
174
Q

Wat zijn voorbeelden van oorzakelijke, bijdragende en/of in standhoudende factoren van overgewicht/obesitas betreffende medicatie?

A
  • antihypertensiva (betablokkers, alphablokkers)
  • pijnmedicatie (pregabaline, amitryptiline)
  • diabetes medicatie (insuline, glimepiride)
  • antidepressiva (mirtazapine, citalopram, paroxetine)
  • anti-epileptica (carbamazepine, valproïnezuur, gabapentine)
  • corticosteroïden (langdurig gebruik)
175
Q

Wat zijn voorbeelden van oorzakelijke, bijdragende en/of in standhoudende factoren van overgewicht/obesitas betreffende hormonaal?

A
  • hypothyreoïdie
  • PCOS
  • mannelijk hypogonadisme
  • behoud extra gewicht na zwangerschap
  • menopauze

zeldzaam:
- hypopituitarisme
- (Cyclisch) Cushing’s syndroom
- GH tekort

176
Q

Wat zijn voorbeelden van oorzakelijke, bijdragende en/of in standhoudende factoren van overgewicht/obesitas betreffende hypothalaam?

A

zeldzaam:
- hypothalame schade na bestraling operatie of hoofdtrauma
- hypothalame tumor
- craniopharyngeoom
- malformatie

177
Q

Wat zijn voorbeelden van oorzakelijke, bijdragende en/of in standhoudende factoren van overgewicht/obesitas betreffende (mono)genetisch/syndromaal?

A

zeldzaam
monogenetische obesitas:
- op jonge leeftijd obesitas
- extreme eetlust
- opvallend gewichtsverschil met familieleden

syndromale obesitas:
- op jonge leeftijd obesitas
- extreme eetlust
- opvallend gewichtsverschil met familieleden
- dysmorfe kenmerken of kenmerken of afwijkingen
- autisme
- ontwikkelingsachterstand

178
Q

Wat is gemiddeld de erfelijkheid van de BMI?

179
Q

Wat zijn de comborbiditeiten van kinderen met obesitas?

A
  • Laag zelfbeeld, pesten, somber, depressieve klachten
  • 50% hypertensie
  • Lever steatose: 50%
  • DM2 0,7%
  • Voorstadium diabetes 14%
  • Gewrichtsklachten: 50%
  • OSAS: 14%
  • Dyslipidemie: 50%
  • Bepaalde vormen van kanker
  • Vroege puberteit
  • PCOS
180
Q

Hoeveel procent van de kinderen met obesitas op de poli hebben cardiovasculaire risicofactoren?

181
Q

Welk deel van de kinderen met obesitas heeft als volwassene ook obesitas?

182
Q

Welk onderzoek wordt gedaan naar het reeds bestaan van risicofactoren en co- en multimorbiditeit?

A
  • Lipiden
  • Glucose
  • Lever
  • Slaap apneu
  • Verhoogde bloeddruk
183
Q

Wanneer verwijzen we een kind met obesitas naar de kinderarts?

A
  • Bij ‘afwijkende’ waarden
  • Waarden buiten het referentiegebied voor leeftijd en geslacht
  • Glucose > 5,6 mmol/l (nuchter)
184
Q

Wat zijn de stappen in de behandeling van obesitas?

A

1: diagnostiek
2: gecombineerde leefstijlinterventie (gli)
3: farmacotherapie
4: bariatrische/metabole chirurgie

185
Q

Wat is het effect van gecombineerde leefstijlinterventie bij obesitas?

A

wisselt enorm interindividueel

gemiddeld genomen 5% afvallen

186
Q

Wat is de definitie van succesvolle behandeling van obesitas bij kinderen?

A

Uitgegroeide kinderen: >5% gewichtsverlies
Kinderen in de groei: gewicht stabilisatie

187
Q

Hoe wordt gewicht geregeld?

A
  • cognitieve functie, ratio
  • hedonisch systeem, emotie, beloning
  • homeostatisch systeem, thermostaat
  • hersenstam, reflex
188
Q

Wat is normaal gesproken het effect van leptine?

A

eetlust omlaag
verbranding omhoog

189
Q

Wat is bij obesitas het effect van leptine?

A

weinig effect, door leptine resistentie

190
Q

Welke behandeling van obesitas resulteert nu gemiddeld in de meeste gewichtsafname?

A

Roux-and-Y gastric bypass

(voor overige, zie slide pg 22 PD.4)

191
Q

Waar werkt farmacotherapie van obesitas op?

A
  • beloningssysteem
  • hypothalamus: verzadiging
  • maaglediging
  • insuline sensitiviteit
192
Q

Welke farmacologische behandelingen van obesitas zijn veilig en effectief bevonden voor kinderen?

A
  • liraglutide (GLP1Ra kortwerkend); vanaf 12+
  • semaglutide (GLP1Ra langwerkend)
  • nalrexon/bupropion
  • MC4R agonist setmelanotide; vanaf 2+, BBS, POMC of LEPR deficiëntie
193
Q

Wat is het gemiddelde effect van behandeling met liraglutide op obesitas?

A

-5% gewicht

194
Q

Hoeveel procent van de kinderen heeft een BMI reductie van > 10% bij behandeling met semaglutide bij obesitas?

A

62%

bij een groot deel zelfs > 20% (40% van de kinderen)