HC 2: Foetus, deel 9/9 Flashcards
Wat is kenmerkend aan baby’s of in-fans volgens Winnicott?
Ze zijn niet-sprekend, ze hebben geen taal, geen representatie, geen symbolisering -> alles valt met alles samen
Hoe kan de moeder omschreven worden voor de baby? + waarvoor is ze nodig?
Moeder is een self-object, nodig om te kunnen groeien
(Moeder = het zelf ook)
Wat is nodig voor de integratie vh lichaam als het zelf bij de baby? + waardoor wordt dit ook ontwikkeld?
Moeder wordt steeds meer ‘de ander’, en er wordt een onderscheid gevormd. Komt mede door spiegelen.
(Moeder benoemt wat er gebeurt, baby wordt zich steeds meer bewust van zichzelf, differentiatie moeder/kind).
Waar gaat holding aan vooraf? + waar is het belangrijk voor?
Aan object relatie, de nood aan holding is fundamenteel. Mag ik er zijn? ben ik goed genoeg?
(holding laat weten dat je er mag zijn, nog voordat je gedifferentieerd bent van je moeder en zelf object relaties kan ontwikkelen)
Waar ontwikkelt de foetus zich naar volgens Winnicott?
Naar infans/baby
Waar ontwikkelt ‘no such thing as a baby’ naar volgens Winnicott?
Transitionele ruimte / object
Wat houdt ‘transitionele ruimte/object’ in?
Gaat over verschillende overgangen:
overgang tussen binnenkant/subjectiviteit en buitenkant/objectiviteit. (De ontwikkeling van zelf vs de ander/de wereld om mij heen)
Wat is het bekendste voorbeeld van transitionele object?
Je aangewezen knuffel
Waar ontwikkelt de transitionele ruimte / object zich naar volgens Winnicott?
Me + not-me
Twee kenmerken vd fase ‘me + not-me’?
- Moeder wordt steeds meer zichzelf, anders, verschillend (realisatie dat moeder ook een binnenwereld heeft waar jij niet bij kan)
- Geen bundeling projecties maar een realiteit
Wat heeft het kind kunnen doen om te kunnen ontwikkelen naar me + not-me?
Kind heeft (het goede van) moeder kunnen internaliseren en weet dat het kan rekenen op de ouders, ook als ze niet direct aanwezig zijn
Geef een voorbeeld van hoe kinderen kunnen spelen met fantasie en realiteit
BV een banaan die als telefoon werkt, die je kan beantwoorden en waarmee je kan praten met elkaar (doen alsof)
5 kernideeën van deze les
- Denkt, droomt, voelt, herinnert de foetus?
- Verschil pre-nataal en post-nataal?
- Invloed van pre-natale op post-natale?
- Interactie moeder-foetus en moeder-infans?
- Transitionele ruimte/object