HC 10: perinatale sterfte, deel 1/9

Question 1

Wat is de definitie van perinatale sterfte?

Answer 1

Overlijden van foetus/neonaat binnen de: 22w zwangerschap tot 7d/28d/4w na de geboorte

(Wanneer ‘perinataal’ eindigd verschilt nog wel per paper)

Question 2

Wat was een belangrijke factor voor perinatale sterfte voro 1850?

Answer 2

Armoede (eig nog steeds toch?)

Question 3

Welke 2 dingen hebben ervoor gezorgd dat er een stuk minder baby’s en moeders overleden?

Answer 3

Introductie hygiëne: handen wassen en drinkwater

Question 4

Op welke manier was de hechting aan kinderen mogelijk anders in de geschiedenis in vergelijking met hedendaagse hechting? + waarom?

Answer 4

Mogelijk vroeger weinig/minder hechting gezien het risico op sterfte (4 op 10 overleed voor 10 jaar)

Question 5

Wat was het advies van doktoren in 1950s voor het omgaan met perinatale sterfte?

Answer 5

Verlies achter je laten en een nieuw kind proberen te krijgen

Question 6

Tussen welk 2 ‘soorten’ rouw kan er onderscheid gemaakt worden?

Answer 6

Grief -> intern
Mourning -> extern

Question 7

Wat is rouw?

Answer 7

Een reactie op verlies, het is verdriet, irritabiliteit, verstoord slaap/eetpatroon, verlangen naar de verlorene (+ boosheid vaak ook)

Question 8

Wat kan er soms ook gebeuren bij rouw + welke twee mogelijke verklaringen zouden hiervoor gegeven kunnen worden?

Answer 8

Soms auditieve/visuele hallucinaties
- Object-dyade (samenvoeging jij-ander?)
- Fenomenologisch: intersubjectiviteit?

Question 9

5 stadia van rouw volgens Elisabeth Kübler-Ross

Answer 9

• Ontkenning
• Boosheid
• Depressie
• Onderhandeling
• Acceptatie

Question 10

Wat is belangrijk om te weten voor de stages of grief van Elisabeth Kübler-Ross?

Answer 10

Dat het eigenlijk niet stadia zijn die je altijd chronologisch doorloopt zoals het eerst werd gepresenteerd. Het loopt veel meer door elkaar.

Question 11

Welke 6 aspecten voor rouw en verwerking bij zwangerschap/perinataal

Answer 11

1. Rouwen vereist herinneren - herinnering aan kind dat nog niet was
2. Werkelijkheid onder ogen zien: vaak ongekende oorzaken
3. Confrontatie met overleden kind: in de tijd beperkt
4. Confrontatie erg alleen (ouders, soms grootouders): deelbaarheid
5. Verlies van wens en zelfwaarde
6. Incongruentie tussen ouders: geen gemeenschappelijke ervaring