HC 1: Inleiding, deel 6/6 Flashcards

1
Q

Waarover gaat ‘overdracht’? (2)

A
  • Ervaringen en (interne) representaties van vroegere ervaringen en van onze manieren van denken/functioneren, beïnvloeden onze huidige relaties en percepties
  • Het verleden (vd patiënt) herhaalt zich in het hier en nu vd therapie

(van patiënt naar therapeut)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is belangrijk voor de therapeut in context van overdracht?

A

Neutraliteit, afstandelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar gaat tegenoverdracht over?

A

Bedoeld worden de bewuste en onbewuste gevoelens en voorstellingen die bij de therapeut worden gewekt in en door het luisterend contact met de patiënt

(Van therapeut naar patiënt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar gaat projectieve identificatie over?

A

Identificatie met de projectie van de patiënt, wanneer wij de rol gaan aannemen die de patiënt op ons projecteert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waar hangt de grootte van de projectieve identificatie mee samen?

A

De grootte vh probleem vd patiënt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waar gaat ‘interesse in de unieke belevingswereld’ over? (3)

A
  • Persoonsgericht zijn ipv symptoom gericht
  • Het gaat om het begrijpen van de gehele persoon, zowel zijn sterktes als kwetsbaarheden
  • Het gaat om de unieke, subjectieve waarheid of belevingswereld waarbij het ondersteunen van authenticiteit en uniciteit vd patiënt erg belangrijk zijn. Elke patiënt is uniek en moet zo beluisterd worden.

Individuele betekenis, verder kijken dan 1 gebeurtenis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waar gaat ‘focus op de innerlijke wereld’ over?

A

Sterke interesse in de innerlijke wereld vd patiënt en de psychische causaliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat sluit ‘focus op de innerlijke wereld’ niet uit? + waar kijkt het wél naar?

A

De biologische, genetische en sociale realiteit (maar het kijkt naar hoe psychische factoren de invl vh sociale en het biologische mediëren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waar gaat ‘normaliteit - continuïteit’ over?

A

Er is geen categorieel/kwalitatief, maar een dimensioneel/kwantitatief onderscheid tussen normaliteit en psychopathalogie.
(Niet ‘je hebt wel/geen psychopathalogie’ maar eerder een dimensie, schaal tussen normaal - psychopathalogie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is psychische ‘gezondheid’ eerder?

(normaliteit - continuïteit)

A

Een dynamisch ‘evenwichtspel’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke metafoor gebruikte Freud voor normaliteit - continuïteit?

A

Gebroken kristal (lijkt willekeurig te breken maar dat is niet zo), om aan te geven dat psychopathalogie de uitvergroting is van structuren die in elk van ons aanwezig zijn
(In normale toestand niet zichtbaar, maar wel aanwezig, manifesteert zich uitvergroot in de psychopathalogie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Nog 1x in 1 zin welke 2 perspectieven er zijn

A

Fenomenologie: ‘naar de beleving zelf’
Psychoanalyse: dynamiek van bewuste en onbewuste psychische processen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly