H3 Psychose Flashcards

1
Q

Wat is een psychose?

A

Toestand waarbij men contact met de realiteit verliest.

Het betekenisvolle verband tussen de persoonlijke ervaring en de reële omgeving raakt zoek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn wanen?

A

Onjuiste, niet-corrigeerbare overtuigingen met subjectieve zekerheid (egosyntoon).

Denkstoornis van de inhoud.

Toeval lijkt niet te bestaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke soorten wanen zijn er en wat betekenen ze?

A

Paranoïde wanen: achtervolgingswanen

Betrekkingswanen: toevallige gebeurtenis heeft betrekking op zichzelf. (radiolied)

Beïnvloedingswanen: staat onder invloed van vreemde kracht.

Ondergangswanen en nihilistische wanen: delen van het lichaam ontbreken / functioneren niet.

Grootheidswanen (megalomanie): bijzondere eigenschappen bezitten.
–> bij manische of schizofrene psychoses

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn volgens Kurt Schneider de ‘first rank’ symptomen van schizofrenie?

A

Thought interference

Thought broadcasting

Thought withdrawal

Thought insertion

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het verschil tussen egosyntoon en egodystoon?

A

Egosyntoon: symptomen zijn aanvaardbaar voor het ‘ego’.

Egodsytoon: symptomen horen niet bij de persoon volgens de patiënt.

–> Enkel egodystoon kan lijdensdruk geven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Differentiaaldiagnose wanen:

Wat zijn de verschillen tussen obsessies, overwaardige ideeën en magisch denken?

A

Obsessies:
Terugkerende gedachten, opgedrongen en ongewild.
Van binnen de persoon, maar egodystoon.

Overwaardige ideeën:
Overdreven waarde aan opvatting/idee.
Egosyntoon met bijzondere affectieve betekenis.
(vb: dysmorfofobie)

Magisch denken:
Gedachte/handeling kan gebeurtenis veroorzaken/verhinderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn hallucinaties?

A

Zintuiglijke waarneming zonder externe stimulus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat betekent unimodaal versus multimodaal?

A

Unimodaal:
Op één modaliteit.

Multimodaal:
Op verschillende modaliteiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe kan men hallucinaties indelen naar inhoud?

A

Bevelshallucinaties:
Bevelen van een stem.

Rouwhallucinaties:
Aanwezigheid voelen van overledene.

Zoöpsieën:
Hallucineren van dieren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Geef een voorbeeld van hallucinaties die overeenkomen met goedaardig en niet goedaardig?

A

Goedaardig:
Enkelvoudige visuele hallucinatie bij oudere slechtzienden.
(vb: Charles Bonnet)

Niet goedaardig:
Multimodale complexe hallucinaties.
(vb: Ziekte van Parkinson)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de opdeling van auditieve hallucinaties?

A

Verbaal vs non-verbaal

Binnen verbaal:
Intern (in het hoofd) vs extern (buiten het hoofd)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Differentiaaldiagnose hallucinaties:

Wat is het verschil tussen illusies, metamorfopsie en synesthesie?

A

Illusies:
Er is wel een waarneembaar object, maar verkeerd geïnterpreteerd.
Vaak ontstaan door bepaalde verwachtingen.

Metamorfopsie:
Beeldmisvorming door een oogaandoening.

Synesthesie:
Vermenging van sensoriële ervaringen.
(vb: cijfers hebben kleuren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Geef een voorbeeld van gedesorganiseerde spraak?

A

Word salad:

Incoherentie in spraak, willekeurige woorden ‘braken’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Geef de 5 dimensies van negatieve symptomen voor schizofrenie (psychose).

A

Affectieve vervlakking:
Weinig emoties tonen.

Alogie:
Spreekt weinig, enkel het noodzakelijke.

Asociaal zijn

Anhedonie:
Minder plezier beleven.

Avolitie:
Geen initiatief nemen om te beginnen, activiteit niet volhouden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Iemand die wanen of hallucinaties ervaart heeft een psychiatrische stoornis.

A

Niet waar,
deze kunnen ook voorkomen bij de niet-klinische populatie. Aanwezigheid van een psychose hangt niet alleen af van de aanwezigheid van symptomen maar ook van symptoomfactoren en persoonlijke en culturele factoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Geef de indeling van de subklinische psychotische ervaringen.

A

Psychotische stoornis: 3%

Subklinische psychotische symptomen met leed + hulp zoeken: 4%

Subklinische psychotische ervaringen zonder leed of hulp zoeken: 8%

17
Q

Wat zijn de vereisten om volgens de DSM-V van schizofrenie te kunnen spreken?

A

Het is een chronische stoornis die gepaard gaat met terugkerende psychotische episoden met belangrijke restverschijnselen op lange termijn (bij 2/3).

DSM-V:
Er moet een psychotische episode zijn met:
Minstens 2 van de 5 kernsymptomen.
1 moet uit de eerste 3 komen (wanen / hallucinatie / gedesorganiseerde spraak)
(andere zijn: ernstig gedesorganiseerd of catatoon gedrag / negatieve symptomen)

Werk / relaties / zelfverzorging ligt duidelijk onder niveau van voor de psychosen.

Symptomen zijn minstens 6 maanden ononderbroken aanwezig.

18
Q

Geef de mogelijke indelingen van symptomen van schizofrenie en leg ze uit.

A

Positieve symptomen:
Gekenmerkt door een gestoord realiteitsbesef (wanen/hallucinaties) en symptomen die uiting zijn van cognitieve desorganisatie (formele denkstoornissen en incoherentie).

Negatieve symptomen:
Affectieve vervlakking, alogie, asociaal zijn, anhedonie, avolitie.
Veel negatieve –> veel cognitieve (vaak)
Negatieve symptomen zijn moeilijk behandelbaar.
(2 types volgens Crow: type I vooral pos. sym. , type II vooral neg. sym. ; type II minder goed)

Cognitieve symptomen:
Veralgemeende achteruitgang cognitief functioneren.
Premorbide aanwezig.
Constant, verdwijnen niet als de psychotische episode in remissie is.
Weinig invloed medicatie.
Belangrijke bijdrage in minder goed functioneren op psychosociaal en professioneel vlak.

Affectieve symptomen:
Meeste is affectieve vervlakking (neg. symptomen).
Vroeg of laat ook depressieve episode.

Gedragssymptomen (en motorisch):
Terugtrekken in sociaal isolement en zichzelf verwaarlozen –> gelinkt aan negatieve symptomen.
Geagiteerd, chaotisch, ontremd en soms agressief –> gelinkt aan positieve symptomen.
Posturing (eigenaardige houding aannemen), maniërismen / stereotypen (overdreven karikature handelingen), stupor (onbeweeglijkheid)

19
Q

Geef de vroegere subtypes van schizofrenie.

A

Paranoïde type:
Wanen of frequente hallucinaties

Gedesorganiseerde type:
Onsamenhangende spraak, chaotisch gedrag, vlak affect

Catatone type:
Motorisch te veel of te weinig, extreem negativisme, …

Ongedifferentieerde type:
Afwisselende symptomen op voorgrond

20
Q

Beschrijf de verschillende fases in het verloop van een schizofrene stoornis.

A

1) Premorbide fase (gezond)
Periode van normaliteit.

2) Prodromale fase (gezondheid zakt geleidelijk)
Achteruitgang van het functioneren.
Prodromale symptomen.

3) Begin en progressie van de ziekte (Knik in het verloop, gevolgd door pieken en dalen)

4) Chronische of residuele fase
Negatieve symptomen, cognitieve en functionele beperkingen.

1/3 patiënten doet het goed, 1/3 is chronisch zorgafhankelijk en 1/3 zit er tussenin.

21
Q

Geef kenmerken voor het verloop van schizofrene verschijnselen.

A

Ontwikkelen vrij geleidelijk.

Vanaf doorbraak episode: terugblik op jeugd –> anders dan anderen.

Maar ook vaak normale ontwikkeling.

Soms acuut, na een ingrijpende gebeurtenis.

22
Q

Waarin verschilt een schizofreniforme stoornis van schizofrenie?

A

De duur is anders. Bij een schizofreniforme stoornis duurt de episode wel langer dan een maand, maar is de totale ziekteduur korter dan zes maanden.

Veel schizofreniforme stoornissen worden later ook geclassificeerd als schizofrenie. (Nut?)

23
Q

Wat is een ‘at risk mental state’?

A

De voorbode van een eerste psychose.

'at risk'-factoren:
Jonge leeftijd (late adolescentie)

Lichte psychotische symptomen

Significante achteruitgang in het functioneren tijdens het afgelopen jaar.

Blips: kortdurende, spontaan voorbijgaande maar duidelijke psychotische symptomen

24
Q

CASiS-cluster worden ook genoemd als risicofactoren voor kwetsbaarheid van schizofrenie, welke zijn het?

A

Cognitieve deficits

Affectieve verstoringen zoals depressie

Sociale isolatie

Schoolse achteruitgang

25
Q

Geef de vereisten volgens de DSM-V om te spreken van een schizoaffectieve stoornis.

A

Ononderbroken ziekteperiode met een periode met gelijktijdig een psychose en een stemmingsepisode (manie of depressie)

2 of meer weken met wanen of hallucinaties zonder stemmingsepisode

De stemmingssymptomen zijn het grootste deel van de actieve en restfase van de ziekte aanwezig

Kan niet worden toegeschreven aan effecten van middel (medicatie) of een somatische aandoening

Specifier –> bipolair (beide) vs depressief (enkel depressief) type

26
Q

Wat is het verschil tussen een waanstoornis en schizofrenie?

A

Waanstoornis: aanwezigheid van een waan , gedurende minstens een maand, zonder dat de criteria voor schizofrenie is voldaan.

Het functioneren van iemand met een waanstoornis kan vrijwel normaal zijn. (vb: iedereen ziet me naakt)

Begint rond 40j en is chronisch.

Antipsychotica weinig effectief.

27
Q

Verklaar: bizarre en niet-bizarre wanen.

A

Niet-bizarre wanen:
Situaties die in het echte leven kunnen voorkomen.

Bizarre wanen:
Deze kunnen onmogelijk waar zijn.

28
Q

Wat zijn erotomane wanen?

A

De overtuiging dat iemand anders, vaak een beroemd persoon, verliefd is op de betrokkene.

29
Q

Wat is een gedeelde psychotische stoornis?

A

= folie-à-deux:

Wanneer iemand die in nauw contact leeft met een persoon met een waan, deze waan overneemt.

30
Q

Geef de prevalentie voor schizofrenie, schizoaffectieve stoornis en waanstoornis.

A
Schizofrenie:
Prevalentie = 1%
Mannen > vrouwen (x1.5)
Mannen ernstiger verloop + vroeger
Stad > platteland (x2) --> risicofactor

Schizoaffectieve stoornis:
Prevalentie = 0.3 - 0.8% (geschat)

Waanstoornis:
Prevalentie = 0.03%