Gesloten tentamenvragen Flashcards

1
Q

Bij welke van de volgende doodsoorzaken was het absolute aantal sterfgevallen in 2020 hoger dan in 2018?
A dementie
B accidentele val
C longkanker
D beroerte

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Stel een land maakt de transitie door van lower middle income naar upper middle income. Dit leidt tot een afname in het totaal aantal
Disability-Adjusted Life Years (DALY’s).
Welke categorie van oorzaken van mortaliteit en morbiditeit geeft het grootste verschil in de daling van het totaal
aantal DALY’s per 1000 inwoners in de transitie van lower middle naar upper middle income?
A communicable, maternal, neonatal, and nutritional diseases
B non-communicable diseases
C injuries

A

A
communicable = parasitaire en virale infecties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

In 2020 had 9% van de jongvolwassenen (18- tot 35-jarigen) een hoog risico op een angststoornis of depressie.
Met een digitale interventie kan de prevalentie van een angststoornis of depressie in deze leeftijdsgroep gereduceerd worden tot 6%. Het
relatieve risico van een hoog risico voor angststoornis of depressie op opname in een kliniek bedraagt 1,6 (RR=1,6).
De nieuwe regering overweegt deze interventie beschikbaar te stellen voor alle jongvolwassenen.
Wat is het verwachte percentage jongvolwassenen dat wordt opgenomen in een kliniek die toe te wijzen is aan een hoog
risico op angststoornis of depressie, na invoering van de nieuwe interventie?
A 1,7%
B 3,5%
C 5,1%
D 28,8%

A

B want PAF berekenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Uit Rotterdams onderzoek naar hart- en vaatziekten op wijk-/buurtniveau blijkt dat de populatie attributieve fractie (PAF) van hart- en
vaatziekten, die toe te wijzen is aan roken, hoger is onder inwoners van Tarwewijk dan onder inwoners van Nesselande.
Op basis van deze bevindingen worden drie conclusies getrokken.
1. In Tarwewijk wonen meer rokers dan in Nesselande.
2. Bij een reductie van 25% in proportie rokers in beide wijken zal de levensverwachting in Tarwewijk meer toenemen dan de
levensverwachting in Nesselande, bij
gelijkblijvende overige omstandigheden.
3. Het risico om te sterven aan een hart- en vaatziekte is groter in Tarwewijk dan in Nesselande.

A

1 en 2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Een verpleegkundige bezoekt op eigen initiatief het spreekuur van de bedrijfsarts met klachten als gevolg van haar zwangerschap. De
bedrijfsarts constateert dat het beter voor haar is dat zij het werk gaat beperken tot halve dagen en lichtere taken gaat uitvoeren. Het advies
is om zich derhalve (gedeeltelijk) ziek te melden.
Wat zal de bedrijfsarts aansluitend aan het consult richting de werkgever van de verpleegkundige moeten doen?
A aangeven dat de vrouw ziekgemeld moet worden
B afspraken maken over welk lichter werk mevrouw moet gaan doen
C doorgeven dat het hier om ziekte als gevolg van zwangerschap betreft
D eerst toestemming vragen aan de vrouw voor terugkoppeling aan de werkgever over de niet-medische inhoud

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Je bent huisarts met een eigen praktijk. Je overweegt een nieuwe doktersassistente in dienst te nemen die in een vorige baan
gezondheidsklachten had. Je vraagt de bedrijfsarts voor deze medewerker een aanstellingskeuring te verrichten.
Welke vraag zal de bedrijfsarts jou dan stellen?
A op welke aspecten van de gezondheid de keuring betrekking moet hebben
B wat de risico’s zijn die in de risico-inventarisatie naar voren gekomen zijn
C of de functie risico’s kan opleveren voor de gezondheid of veiligheid van haar of die van anderen
D of de aspirant werknemer instemt met de keuring

A

C
4 taken voor bijstelling:
- het uitvoeren van de aanstellingskeuring, als de werkgever deze laat verrichten
- het houden van een arbeidsgezondheidskundig spreekuur voor werknemers
- het toetsen van de risico-inventarisatie en -evaluatie en daarover adviseren
- het uitvoeren van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek via preventief medisch onderzoek (PMO)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Een van de ernstigste (want meest dodelijke) beroepsziekten is het mesothelioom als gevolg van blootstelling aan asbest. Onderstaande
afbeelding geeft het verloop weer van de sterfte aan mesothelioom in de voorbije jaren.
Wat is de meest waarschijnlijke verklaring voor de afbuiging in de sterfte na 2015 aan mesothelioom bij de mannen?
A asbestregelgeving in de jaren negentig
B een totaalverbod op werken met asbest in de Arbowet 2015
C het beschikbaar komen van nieuwe behandelingen voor mesothelioom
D onderrapportage van beroepsziekten door bedrijfsartsen

A

a TOEN KWAM ER MEER AANDACHT VOOR DE PREVENTIE MET ASBEST

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

In het proces van planmatig aanpakken van gezondheidsbevordering worden de volgende fasen onderscheiden:
1. analysefase
2. ontwikkelingsfase
3. evaluatiefase
4. fase van toepassen in de praktijk
Voor een Smoke-free-challenge programma met als doel het beginnen met roken onder jongeren te voorkomen, is de planmatige aanpak
van gezondheidsbevordering toegepast.
Wat is het doel of wat zijn de doelen van de analysefase van dit programma?
A kennis vergaren over welke jongeren beginnen met roken
B kennis vergaren over de schadelijke gevolgen van roken
C kennis vergaren over waarom jongeren beginnen met roken
D kennis vergaren over de ervaring van jongeren met het programma
E kennis vergaren over de effectiviteit van het programma onder jongeren

A

A B C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Je bent huisarts. Een 41-jarige vrouw komt op het spreekuur. Ze heeft een positieve HPV test. Je hebt de vrouw niet eerder gezien, omdat
de vrouw gebruik heeft gemaakt van een zelftest. Je legt aan de vrouw uit dat er sprake kan zijn van een ‘vals-alarm’, en dat er bij
vervolgonderzoek géén afwijkingen gevonden hoeven te worden.
Wanneer is de kans op een vals-alarm het grootst?
A bij een lage sensitiviteit
B bij een hoge sensitiviteit
C bij een lage specificiteit
D bij een hoge specificiteit

A

C
PVW moet omlaag dit gebeurt als je de SPEC laat dalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welk van onderstaande uitspraken over de ethische aspecten van screening is juist?
A Overdiagnose en overbehandeling zijn onwenselijk. Daarom moet een screeningstest voldoende specifiek zijn.
B Overdiagnose en overbehandeling zijn onwenselijk. Daarom moet een screeningstest voldoende sensitief zijn
C Het is vanuit ethisch perspectief wenselijk om te screenen op aandoeningen die, als ze symptomatisch worden, goed te
behandelen zijn.

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

In Nederland is wettelijk vastgelegd dat het CAK bijdragen kan verstrekken aan zorgaanbieders voor niet betaalde kosten van medisch
noodzakelijke zorg verleend aan ongedocumenteerde vreemdelingen.
In welke wet is dit vastgelegd?
A Koppelingswet
B Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers
C Wet gemeentelijke basisadministratie
D Vreemdelingenwet
E Zorgverzekeringswet

A

E
- koppelingswet: bepaalt dat ongedocumenteerden geen recht hebben op een basisverzekering volgens de ZVW
- asielzoekers kunnen als ze in COA (centraal orgaan opvang asielzoekers) bevinden zich collectief verzekeren via de regeling zorg asielzoekers (RZA) (geen aanspraak indien illegaal verblijvende vreemdeling, vreemdeling reguliere aanvraag vergunning, die vergunning hebben afgewezen)
- ZVW is alleen geldig bij medisch noodzakelijke zorg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Een werknemer valt uit met ziekteverzuim als gevolg van een burn-out. Zijn tijdelijk contract wordt niet verlengd. Hij zit nu in de Ziektewet.
Door wie wordt de verzuimbegeleiding uitgevoerd?
A bedrijfsarts
B huisarts
C psycholoog
D verzekeringsarts

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

goed weergeeft wat de risico’s zijn van behandelopties.
Welke van onderstaande elementen voor risicocommunicatie wordt of worden aanbevolen om gedeelde besluitvorming over
een behandelkeuze te ondersteunen?
A uitleg over de grootte van het risico
B uitleg over het relatieve risico van een behandeling
C pictogrammen

A

A en C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is of wat zijn de belangrijke voordelen van transmurale samenwerking?
A patiënten daardoor niet steeds hun verhaal opnieuw moeten vertellen
B het risico op medische fouten daardoor afneemt
C patiënten daardoor eenduidige informatie krijgen, bijvoorbeeld over medicatiegebruik
D de kans daardoor groter is dat patiënten de voor hen passende zorg op de voor hen meest passende plek krijgen

A

A B C D

transmurale samenwerking is belangrijk als er vrschillende zorgorganisaties betrokken zijn bij zorg voor dezelfde patiënt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is tweedelijnszorg?
A zorg van een waarnemend huisarts
B zorg van paramedici
C zorg vanuit een niet-academisch ziekenhuis
D zorg vanuit een academisch ziekenhuis

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wanneer is er sprake van een extern consult?
A Als een arts een collega uit een andere organisatie om advies over een complex probleem van patiënt vraagt.
B Als de zaalarts een geestelijk verzorger vraagt om bij een opgenomen patiënt langs te gaan.
C Als de behandelend specialist een opgenomen patiënt een keer extra bezoekt vanwege een acuut probleem.
D Als de dienstdoende cardioloog een patiënt bezoekt die is opgenomen is op de oncologieafdeling.

17
Q

Wat is het doel van transmurale samenwerking?
A Dat de ene arts (bijv. de oncoloog) weet dat een patiënt ook in behandeling is bij een andere arts (bijv. de cardioloog).
B Dat de verpleegkundige op de afdeling weet welke zorg er volgens de behandelend specialist nodig is.
C Dat de familie van de patiënt betrokken wordt bij beslissingen over de behandeling.
D Dat er passende zorg op de meest passende plaats wordt gegeven.

18
Q

De Hospital standardized mortality rate (HSMR) is een veel gebruikte uitkomstindicator, welke wordt berekend door het aantal waargenomen
sterfgevallen, in een bepaald ziekenhuis, te delen door het aantal patiënten dat daar verwacht zou worden te overlijden. Bekijk
onderstaande stellingen en geef het juiste antwoord.
Geef aan of de stelling 1 en stelling 2 over HSMR juist of niet juist zijn.
Stelling 1: Een HSMR boven de 100 geeft aan dat er mogelijk vermijdbare sterfgevallen hebben plaatsgevonden in een ziekenhuis.?
Stelling 2: Wanneer de HSMR wordt berekend zonder correctie voor ziekte-ernst kan dit leiden tot wijzigingen in het opname- en ontslagbeleid. ?

A

niet juist
niet juist

> 100 betekent meer klinische patiënten zijn overleden dan verwacht obv het landelijk gemiddelde. als het lager is dan 100 is het juist minder dan verwacht

19
Q

Je bent coassistent in een verpleeghuis, en je bent benieuwd hoe het is gesteld met de medicatieveiligheid op jouw afdeling. Je begeleider
stelt een aantal mogelijkheden voor om dit te onderzoeken. Deze mogelijkheden staan hieronder genoemd.
Welke van deze onderzoeksmogelijkheden passen bij het gedachtengoed van Safety II?
Let op! Meerdere antwoorden kunnen juist zijn.
A Een retrospectief dossieronderzoek naar alle medicatiefouten die de afgelopen maand zijn gemaakt.
B Het volgen van het medicatieproces van een patiënt gedurende een week m.b.v. een ‘patient journey’.
C Interviews met verpleeghuisartsen over de calamiteiten met medicatie die ze het afgelopen jaar hebben meegemaakt.
D Analyseren van alle MIP meldingen van afgelopen kwartaal.
E Een work-as-imagined versus work-as done analyse van het medicatieproces.

20
Q

Welke van de volgende uitspraken over de zorguitgaven in Nederland is juist?
A De zorguitgaven bedragen ongeveer 5% van de uitgaven in de rijksbegroting.
B De zorguitgaven bedragen ongeveer 15% van de uitgaven in de rijksbegroting.
C De zorguitgaven bedragen ongeveer 25% van de uitgaven in de rijksbegroting.
D De zorguitgaven bedragen ongeveer 35% van de uitgaven in de rijksbegroting.

21
Q

Welke vorm van toegankelijkheid van zorg speelt in Nederland een rol bij het gebruik van geestelijke gezondheidszorg?
A tijdige toegankelijkheid
B geografische toegankelijkheid
C tijdige en geografische toegankelijkheid
D tijdige, geografische en financiële toegankelijkheid

22
Q

Hoe is de Jeugdgezondheidszorg (JGZ) wettelijk georganiseerd?
Let op! Meerdere antwoorden kunnne juist zijn.
A De JGZ is opgenomen in de Wet publieke Gezondheidszorg.
B De JGZ is opgenomen in de Jeugdwet.
C De overheid is verantwoordelijk voor het inkopen van de JGZ.
D De gemeente is verantwoordelijk voor het inkopen van de JGZ.
E De overheid bepaald hoe de JGZ wordt uitgevoerd.
F De JGZ-organisatie bepaald hoe de JGZ wordt uitgevoerd.

23
Q

Screening (bevolkingsonderzoek) is gericht op vroege opsporing van ziekte of een (verhoogd) risico op ziekte. De te gebruiken test bij
screening moet onderscheid kunnen maken tussen deelnemers die de ziekte of het (verhoogde) risico wel hebben en degenen die dit niet
hebben. Het belang van een goede screeningstest is een relevant criterium van ‘de ethiek bij screening’.
Vier stellingen over de screeningstest zijn:
1. Specificiteit van een screeningstest verwijst naar de mensen die niet ziek zijn. Bij een bevolkingsonderzoek heeft een iets lagere
specificiteit dan 100% al grote gevolgen; het aantal deelnemers die onterecht een tijdje ongerust zijn, kan groot zijn.
2. Een terecht negatieve testuitslag kan als nadeel hebben dat de deelnemer ook zou zijn genezen als de aandoening later was gevonden
op basis van klachten of symptomen.
3. Bij de keuze van een goede screeningstest moeten sensitiviteit en specificiteit tegen elkaar worden afgewogen. Het gaat daarbij o.a. over
de vraag of het belang van vroege opsporing van een bepaalde ziekte of bepaald risico zo zwaar weegt dat daar een behoorlijk aantal
fout-positieve testuitslagen tegenover mag staan; deze deelnemers denken onterecht dat ze ziek zijn.
4. Bij de keuze van een goede screeningstest speelt een hoge positief voorspellende waarde een belangrijke rol; dit is vooral het geval bij
een lage prevalentie van de op te sporen ziekte of het op te sporen (verhoogde) risico.
Welke van onderstaande stelling is of welke zijn juist?
Let op! Meerdere antwoorden kunnen juist zijn.
A stelling 1
B stelling 2
C stelling 3
D stelling 4

24
Q

In zijn boek The Cigarette Century betoogt historicus Allan Brandt dat de tabaksindustrie gezien kan worden als uitvinder van het idee van
‘conflicts of interests’ in de wetenschap. Brandt wijst in dit verband onder andere op de instelling van een ‘Scientific Advisory Board’ (SAB)
voor de Tabacco Industry Research Committee. SAB’s zijn nu ‘ubiquitous in industry-science activities’, aldus Brandt. Dat de tabaksindustrie
belang had bij een SAB moge duidelijk zijn.
Maar waarom was het ook voor de wetenschappers in de SAB aantrekkelijk om zich op deze manier voor het karretje van de
industrie te laten spannen?
A Deze wetenschappers geloofden zelf niet in de relatie tussen roken en longkanker en namen in het publieke debat ook expliciet
dat standpunt in. Via de SAB konden ze de fondsen van de tabaksindustrie in de richting leiden van onderzoek dat hun gelijk
zou kunnen bevestigen en ook hun status als wetenschappers zou verhogen.
B Deze wetenschappers konden zich door hun lidmaatschap van de SAB juist presenteren als onafhankelijke wetenschappers, die
zich in het politiek geladen debat over de mogelijke gezondheidsschade door roken neutraal opstelden en er aan bijdroegen dat
er meer onderzoek werd gedaan om deze kwestie op te lossen.
C Deze wetenschappers lieten zich simpelweg omkopen door de industrie. De salarissen die ze ontvingen van hun universiteiten
stonden in geen verhouding tot de honoraria die ze ontvingen voor hun lidmaatschap van de SAB.
D Deze wetenschappers verzekerden zich van een aanzienlijke, vaste geldstroom voor de financiering van
onderzoeksprogramma’s van zowel hun eigen instituten als van collega’s en samenwerkingspartners. Dit droeg belangrijk bij
aan hun aanzien en invloed binnen het wetenschappelijke veld.

25
In het college ‘de eeuw van de sigaret’ is gesteld dat de opkomst van een zogenaamde “risicocultuur” ertoe bijdroeg dat roken minder populair werd. Waarom droeg de opkomst van deze zogenaamde 'risicocultuur’ ertoe dat roken minder populair werd? A Roken werd te duur door de hoge accijnzen. B Er was steeds meer wetenschappelijke bewijs dat liet zien dat roken ongezond was. C Steeds meer mensen vonden lichaamsbeweging belangrijk en roken paste daar niet bij. D De cultureel-maatschappelijke toename van aandacht voor risico’s sloot aan bij de wetenschappelijke aandacht voor de statistische correlatie tussen roken en ongewenste gezondheidseffecten.
D
26
Je bent master geneeskunde student. Voor je masteronderzoek ben je afgereisd naar Caribisch Nederland waar je onderzoek binnen het project ‘Obesitas preventie’. Als eerste moet je de omgeving van het individu op micro- en macroniveau inventariseren om zo mogelijke barrières in het aannemen van een gezonde leefstijl te identificeren. Hiervoor maak je gebruik van het ANGELO (Analysis Grid for Environments Linked to Obesity) raamwerk. Geef per bevindingen uit deze inventarisatie aan tot welke type omgeving en welk niveau van het ANGELO raamwerk deze obesogene factor hoort. 1. Weinig tot geen lesmateriaal rondom gezonde voeding ? omgeving – ? niveau 2. Geen duidelijk vestigings- en vergunningenbeleid voor fastfood restaurants ? omgeving – ? niveau 3. Uitje naar/ feestje bij fastfood restaurant is algemeen geaccepteerd ? omgeving – ? niveau 4. Sportclub contributie betalen, veelal te duur ? omgeving – ? niveau
1. politiek, micro 2. politiek, macro 3. sociaal-cultureel, macro 4. economisch, micro
27
Preventie kent verschillende indelingen, naar ziektestadium, naar aangrijpingspunt en doelgroep. Ter bestrijding van COVID-19 waren er verschillende maatregelen ingevoerd, waaronder algemene hygiënemaatregelen, zoals goed je handen wassen, hoesten en niezen in de binnenkant van je elleboog. Geef bij elk van de indelingen van preventie de term die van toepassing is op de algemene hygiënemaatregelen. Indeling Lijst Indeling naar ziektestadium: Indleing naar aangrijpingspunt: Indeling naar doelgroep: primaire preventie secundaire preventie tertiaire preventie ziektepreventie gezondheidsbevordering gezondheidsbescherming universele preventie selectieve preventie geïndiceerde preventie
1. primair ziektepreventie universele
28
Een hoog-risicobenadering om diabetes te voorkomen probeert in te grijpen op de ??? van diabetes, bijvoorbeeld door ??. Een dergelijke hoog-risicobenadering heeft vaak ???impact op het voorkomen van de incidentie van diabetes in de populatie, wanneer de prevalentie van gematigde risicofactoren voor diabetes hoog is. - determinantnt van individueel of populatie - patiënten met genetische risicofactoren voor diabetes te behandelen. de beschikbaarheid van ongezond voedsel te beperken - weinig veel
Een hoog-risicobenadering om diabetes te voorkomen probeert in te grijpen op de determinanten van individuele gevallen van diabetes, bijvoorbeeld door patiënten met genetische risicofactoren voor diabetes te behandelen. Een dergelijke hoog-risicobenadering heeft vaak weinig impact op het voorkomen van de incidentie van diabetes in de populatie, wanneer de prevalentie van gematigde risicofactoren voor diabetes hoog is.
29
Voor een leefstijl interventie met als doel het beginnen met roken onder jongeren te voorkomen, wordt de planmatige aanpak van gezondheidsbevordering toegepast. De volgende bevinding wordt gerapporteerd: ‘Jongeren met een lagere sociaal-economische achtergrond ervaren in hun omgeving vaker een positieve houding ten aanzien van roken en alcoholgebruik. Ze hebben vaker ouders of vrienden die drinken en roken, waardoor zijzelf ook vaker drinken en roken.’ Uit welke stap van het proces van planmatige aanpak van gezondheidsbevordering is deze bevinding afkomstig? A epidemiologische analyse (analysefase) B analyse van de (gedrags)determinanten (analysefase) C interventiekeuze- en ontwikkeling (ontwikkelingsfase) D interventie implementatie (toepassen in de praktijk) E evaluatie van de interventie (evaluatiefase)
B
30
Volgens het sociaalecologische model kunnen kenmerken van de omgeving invloed hebben op individuele kenmerken van gedrag (zoals onder andere beschreven in het Beredeneerd Gedrag Model). Veel gemeenten willen de komende jaren de kwaliteit van groenvoorzieningen (zoals parken) in wijken verbeteren. Onderaan vier stellingen over hoe, volgens het sociaalecologische model, het verbeteren van de groenvoorzieningen’ kan bijdragen het bevorderen van meer bewegen onder ouderen in Nederland. Geef aan of de onderstaande stellingen juist of niet juist zijn. 1. De maatregel verandert de waargenomen gedragscontrole van ouderen ten aanzien van bewegen. 2. De maatregel maakt het makkelijker de intentie meer te gaan bewegen om te zetten in meer bewegen). 3. De maatregel verandert de sociale omgeving en kan daarmee de ervaren subjectieve norm ten aanzien van meer bewegen veranderen. 4. De maatregel verandert de fysieke omgeving en kan daarmee de attitude ten aanzien van meer bewegen veranderen. JUIT OF NIET JUIST
alles juist
31
Welke van de volgende uitspraken over luchtverontreiniging zijn juist? Let op! Meerderde antwoorden kunnen juist zijn. A In Rotterdam-Rijnmond neemt de luchtverontreiniging steeds meer toe. B Luchtverontreiniging draagt bij aan aderverkalking vanaf de kinderleeftijd. C De schadelijkste componenten van luchtverontreiniging zijn ozon en zwaveloxide. D Luchtverontreiniging zorgt voor ongeveer 13 maanden kortere levensduur in Nederland.
B en D
32
1. Een huisarts kiest voor het voorschrijven van minder milieubelastende pijnmedicatie. 2. Het Erasmus MC stapt over op 100% duurzame energie. 3. De gemeente Rotterdam voert tijdens een hittegolf haar hitteplan in. mitigatie of adaptatie en wel/geen koppelkansen
mittigatie - geen mitigatie - wel adaptatie - geen
33
De Nederlandse zorgsector stoot meer uit dan Schiphol, namelijk 7% van de Nederlandse CO2-voetafdruk. 2. Als we onder de planetaire grens van een ecosysteem blijven, weten we zeker dat het niet uit balans raakt. 3. Kinderen hebben meer last van luchtvervuiling omdat hun ademhalingsfrequentie en hartfrequentie sneller is dan die van volwassenen.
juist niet juist juist
34
In de Arbovisie 2040 heeft de Nederlandse regering recent de ambitie uitgesproken dat er in 2040 geen mensen meer overlijden als gevolg van (slechte) arbeidsomstandigheden. Hoe kan, uitgaande van de huidige inrichting van de arbozorg, in 2040 blijken in hoeverre die ambitie gehaald is? Let op! Meerdere antwoorden kunnen juist zijn. A Het aantal door bedrijfsartsen bij het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB) gemelde beroepsziekten. B Het ziekteverzuimpercentage t.o.v. peiljaar 2023. C De gegevens van het Periodiek Arbeidsgeneeskundig Onderzoek (PAGO/PMO) in 2040. D Het analyseren van de doodsoorzakenstatistiek van het CBS. E Controle op naleving van de Arbowet door de Arbeidsinspectie. F Het totaal aantal arbeidsongevallen per jaar.
D en E
35
Een 64-jarige pakketbezorger in loondienst van een bezorgdienst verstapt zich tijdens zijn werk en breekt daarbij zijn enkel. Hij geeft op het spreekuur van de bedrijfsarts aan te denken dat de hoge werkdruk een grote rol heeft gespeeld bij dit bedrijfsongeval. Ook is hij erg gestrest door de extra zorg die hij thuis aan zijn ernstig zieke vrouw moet geven en ook financieel is het “geen vetpot”. De leidinggevende wil echter dat de man zo snel mogelijk weer aan het werk gaat en dringt aan op het tijdelijk gaan doen van zittend werk als sorteerder, want “verzuimen hoeft hij niet, omdat er passend werk voor hem is”. De bedrijfsarts adviseert het zittende werk voor minder uren te gaan hervatten. Welk model van sociaal medische begeleiding zal de bedrijfsarts in deze casus toepassen? A medisch model B ICF-model C gedragsmodel D huis van Werkvermogen E capability model
B
36
Het CBS publiceert de doodsoorzaken van alle overleden inwoners van Nederland. Hoe worden de doodsoorzaken genoemd die hebben bijgedragen aan het overlijden van een persoon, zoals ziekten of aandoeningen die ten tijde van het overlijden aanwezig waren maar niet de belangrijkste oorzaak waren? A de primaire doodsoorzaak B de secundaire doodsoorzaak C de onderliggende doodsoorzaak D de bijkomende doodsoorzaak
B onderliggend en primair is zelfde daarnaast heb je nog directe
37
Welke van de volgende uitspraken over determinanten van de ziektelast in Nederland is juist? A Roken veroorzaakt ongeveer 15% van de ziektelast in Nederland. B Hoge bloeddruk veroorzaakt ongeveer 15% van de ziektelast in Nederland. C Overgewicht veroorzaakt ongeveer 10% van de ziektelast in Nederland. D Blootstelling aan gezondheidsbedreigende factoren tijdens het werk veroorzaakt ongeveer 5% van de ziektelast in Nederland.
D
38