Genes Flashcards

Siegler H3 (1/2)

1
Q

Hoe werkt genetisch materiaal bij monozygotische tweelingen? (HC)

A

Eeneiige tweeling. Delen hetzelfde genetische materiaal. Nadat één zaadcel één eicel heeft bevrucht, splitst de zygote zich in tweeën en worden het twee embryo’s.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe werkt genetisch materiaal bij dizygote tweelingen? (HC)

A

Twee-eiige tweeling. Delen 50% van hun genen. Twee eicellen zijn bevrucht door twee verschillende zaadcellen. Dat is hetzelfde bij normale tweelingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe komt het dat dizygote tweelingen meer op elkaar lijken dan normale tweelingen? (HC)

A

Dat komt doordat ze meer van eenzelfde soort omgeving delen. Dit wordt de equal environment assimumption genoemd.
???

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Definitie genetische versterking (HC)

A

Uit een groot onderzoek blijkt dat erfelijkheidsgraad van intelligentie aanzienlijk toeneemt van de kindertijd (9 jaar) tot de adolescentie (12 jaar) en tot de jongvolwassenheid (17 jaar). Deze toename heet de genetische versterking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het actieve model van geselecteerde omgevingen? (HC)

A

We kiezen onze omgeving wat soms gebaseerd is op onze genetische aanleg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Definitie genotype (HC)

A

Het genetisch materiaal dat van de ouders wordt geërfd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Definitie fenotype (HC)

A

Waarneembare expressie van het genotype. Dit is alles wat we kunnen meten: IQ, lengte, gewicht, agressief gedrag, haarkleur, oogkleur, etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Definitie gedragsgenetica (HC)

A

Onderzoeksgebied geïnteresseerd in de mate waarin variatie in gedrag/psychologische kenmerken te wijten is aan genen en omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Definitie determinisme (HC)

A

Niet willekeurig. Als we denken dat omgevingsfactoren het belangrijkste zijn voor onze gezondheid of karaktereigenschappen, kunnen we optimistisch zijn want wij hebben de controle (bv we kunnen ouders trainen om betere ouders te worden).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke cellen hebben niet 46 chromosomen? (HC)

A

Geslachtscellen (gamtete). Spermacel of eicel heeft 23 chromosomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waarom zijn broertjes/zusjes niet identiek als je kijkt naar random assortment? (HC)

A
  • Geslachtscreatie: De kans dat een bevrucht ei identiek is aan een eerder bevrucht ei is bijna nul, omdat die kans 8 miljoen (vrouw) op 8 miljoen (man) moet zijn.
  • Bevruchting: Random eicel en random zaadcel die samengaan. Daarom hebben broertjes/zusjes nooit dezelfde genetica.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waarom zijn broertjes/zusjes niet identiek als je kijkt naar crossing over? (HC)

A

Delen van DNA van chromosomen wisselen. Gedurende het proces van nieuwe chromosomen creëren, kan het voorkomen dat bepaalde delen van het chromosoom wisselen. Als de cellen worden gesplitst, zijn ze niet meer identiek. Dit gebeurt in het proces van random pick.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waarom zijn broertjes/zusjes niet identiek als je kijkt naar mutaties? (HC)

A

Een toevallige verandering in DNA-code. Kan komen door:

  • Celdeling
  • Omgevingsfactoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Genen vertellen cellen wat ze moeten doen. Hoe doen ze dit? (HC)

A

Dit doen ze door proteïne aan te maken. Het is een soort kookboek dat recepten bevat voor het maken van specifieke proteïne die weer allerlei andere functies kunnen uitvoeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Als alle cellen in het lichaam dezelfde genen dragen, waarom doen alle cellen dan niet hetzelfde? (HC)

A

Genen zijn niet allemaal tegelijk in werking. Ze gaan aan en uit. Sommige genen activeren om iets te maken (Bv armcellen) en worden daarna weer gedeactiveerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Definitie regulatorgenen (HC)

A

Deze bepalen wanneer een gen aan of uit gaat. Reguleert de keten van gebeurtenissen. Daarom zijn er heel veel verschillende cellen met verschillende functies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat houdt de keten van genetische gebeurtenissen in? (HC)

A

Het aan en uit gaan van genen gebeurt altijd in een keten van gebeurtenissen. Het inschakelen van een bepaalde gene betekent bv dat een andere gene wordt uitgeschakeld of andersom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe wordt een oogkleur gecreëerd? (HC)

A

We krijgen genetisch materiaal van vader en van moeder. We noemen dit een ‘allel’, we krijgen een allel van moeder en een allel van vader. Dus een variatie van genen. Eén allel is dominant en één recessief. Dus als de dominante allel aanwezig is bij één van de ouders, krijgt het kind die kleur ogen. Wanneer er twee recessieve allel aanwezig zijn, kan het kind die kleur ogen krijgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat houdt mendelian inheritance patterns in? (HC)

A

Eén allel is dominant en één minderwaardig/recessief. Bv bruin is dominant, blauw is recessief. Dus als de bruine allel aanwezig is bij één van de ouders, krijgt het kind bruine ogen. Blauw is recessief, alleen wanneer er twee blauwe allel zijn, krijgt het kind blauwe ogen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Definitie monogenic gen (HC)

A

Iets wat beïnvloed wordt door één gen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Definitie polygenic transmission (HC)

A

Verschillende paren van genen worden gecombineerd. Je oogkleur wordt bv bepaald door 16 verschillende genen. Het fenotype wordt beïnvloed door verschillende genotypes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Op welke manier bepaalt de omgeving het fenotype? (HC)

A

Dit is niet op een additieve manier, maar ze beïnvloeden elkaar. Bv: tweeling die geboren zijn met genen dat twee keer zo snel vet opneemt als een gemiddeld persoon. Anne eet gezond en weinig vet eten, bij haar worden obesitas genen niet getriggerd. Karen eet vet en ongezond en bij haar worden obesitas genen wel getriggerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat doen Genome Wide Association Studies? (HC)

A

Bekijken het gehele genoom (= alle genen bij elkaar). Bv depressieve en niet-depressieve mensen. Kijken naar welk chromosoom of geen verschilt tussen groepen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is positief en negatief aan de relatie kind fenotype en kind omgeving? (HC)

A

Positief: kinderen creëren hun eigen omgeving. Kind die het leuk vindt om te lezen, kan skills hierin ontwikkelen omdat ze blootgesteld worden aan lezen.
Negatief: kinderen met bv gedragsproblemen krijgen negatieve reactie vanuit hun omgeving, wat kan leiden tot toename gedragsproblemen.

25
Q

Definitie epigenetica (HC)

A

De studie van veranderingen in genexpressie die door de omgeving worden bemiddeld. Dus niet de focus op DNA.

26
Q

Wat is methylering? (HC)

A

Dit proces schakelt de genexpressie uit. Dus de DNA-sequentie (= volgorde) verandert niet, maar de expressie wel. Dus het komt neer op hoe jouw lichaam zich ontwikkeld onder verschillende omstandigheden.

27
Q

Definitie reaction range (HC)

A

Dit is het bereik van mogelijkheden die een genetische code toelaat. Onderzoekers hebben bedacht dat de invloed van genen voor intelligentie niet bepaald hoe slim je bent, maar het kan de range bepalen waartussen je zal vallen. De exacte plaats zal afhangen van de omgeving.

28
Q

Kunnen genen de omgeving beïnvloeden? (HC)

A

Het is niet altijd of, of. De manier waarop we ons gedragen lokt verschillend gedrag in mensen uit. Gillend kind heeft meer controlerende omgeving, lachend kind een stimulerende omgeving. Zelfselectie speelt ook een rol: als je verlegen bent, zal je sneller voor een sport kiezen met minder sociale interacties.

29
Q

Kan de omgeving onze genen beïnvloeden? (HC)

A

Omgeving kan genexpressie beïnvloeden: de omgeving kan het gen zelf niet beïnvloeden, met als uitzondering de mutaties, maar het kan de expressie van genen wel veranderen. Denk aan het aan- en uitzetten van genen.

30
Q

Definitie methylgroepen (HC)

A

In elke cel kan het DNA worden vastgemaakt aan kleine chemicaliën die zich binden aan genen. Chemicaliën kunnen zich hechten aan genen, waardoor het gen aan of uitgezet kan worden.

31
Q

Definitie histonen (HC)

A

Proteïnes die geassocieerd worden met DNA en die verantwoordelijk zijn voor het feit dat het DNA strak omwikkeld is. Contoleren hoe strak of los DNA omwikkeld is, dit kan de activiteit van de genen veranderen. De omgeving kan histonen beïnvloeden.

32
Q

Definitie genoom (Siegler)

A

Complete set van genen van een organisme.

33
Q

Welke drie elementen zijn belangrijk in de ontwikkeling van een kind? (Siegler)

A

Genotype, fenotype en omgeving.

34
Q

Definitie chromosoom (Siegler)

A

Dit zijn moleculen DNA die genetische informatie bevatten.

35
Q

Definitie DNA (Siegler)

A

Desoxyribonucleïnzeuur. Moleculen die alle biochemische instructies bevatten die betrokken zijn bij de formatie en het functioneren van een organisme.

36
Q

Definitie mutatie (Siegler)

A

Eén van de mechanismen die zorgt voor genetische diversiteit tussen mensen. Dit is een verandering in de onderdelen van DNA.

37
Q

Definitie crossing-over (Siegler)

A

Eén van de mechanismen die zorgt voor genetische diversiteit tussen mensen. Het proces waar onderdelen van DNA switchen van het ene chromosoom naar het andere chromosoom.

38
Q

Wat bevordert crossing-over? (Siegler)

A

De variabiliteit tussen individuen.

39
Q

Definitie geslachtschromosoom (Siegler)

A

Geven genetische info door. Een man bezig X-chromosoom en een Y-chromosoom. Een vrouw bezit twee X-chromosomen.

40
Q

Hoe wordt het geslacht van een kind bepaald? (Siegler)

A

Dit wordt door de man bepaald. Wanneer een man een Y-chromosoom doorgeeft aan het kind wordt het een jongen (XY) en wanneer de man een X-chromosoom doorgeeft aan het kind wordt het een meisje (XX).

41
Q

Definitie endofenotypes (Siegler)

A

Dit zijn tussenliggende fenotypes, o.a. de hersenen en centrale zenuwstelsel, die niet waarneembaar zijn.

42
Q

Hoe kan je regulatiegenen uitleggen aan de hand van het metafoor van het alfabet? (Siegler)

A

Het alfabet bestaat uit 26 letters (= genen). Niet elke letter (=gen) wordt gebruikt in elk woord (= expressie). Maar vooralsnog zijn er miljoenen woorden, en dus ook miljoenen soorten expressies van genen.

43
Q

Vul in (Siegler). Wanneer een mens twee dezelfde allelen bezit, is diegene …(1) voor een bepaald karakterstrek. Wanneer een mens twee verschillende allelen bezit, is diegene …(2) voor een bepaald karaktertrek.

A

1: homozygoot
2: heterozygoot

44
Q

Wat houdt de norm van reactie uit? (Siegler)

A

Dit verwijst naar alle fenotypen die kunnen ontstaan vanuit de interactie tussen een bepaald genotype en alle omgevingen waarin het kan overleven en ontwikkelen.

45
Q

Wat is drager-genetisch-testen? (Siegler)

A

Wordt aan specifieke doelgroepen aangeboden om te controleren of er dragers zijn van bepaalde stoornissen.

46
Q

Wat houdt prenataal testen in? (Siegler)

A

Wordt gedaan tijdens de zwangerschap als er risicofactoren zijn voor een bepaalde genetische aandoening om te kijken of het kind de aandoening heeft.

47
Q

Waarom wordt het screenen van baby’s gedaan? (Siegler)

A

Om te controleren op een groot aantal al dan niet genetische stoornissen.

48
Q

Definitie aneuploidy (Siegler)

A

Missende of extra chromosomen.

49
Q

Definitie methylatie (Siegler)

A

Dit is een epigenetisch proces dat kan plaatsvinden door invloeden van de omgeving. Methylatie als gevolg van kindermishandeling kan bv worden overgedragen aan de volgende generatie. Denk aan hongerwinter.

50
Q

Wat is het verschil tussen erfelijkheid en multifactoriaal? (Siegler)

A

Erfelijkheid verwijst naar elke eigenschap of elk kenmerk dat via genen overgedragen kan worden. Multifactoriaal verwijst naar eigenschappen en kenmerken die beïnvloed worden door zowel omgevingsfactoren als genetische factoren.

51
Q

Waar richten familiestudies zich op? (Siegler)

A

Die richten zich op metingen van verschillen in eigenschappen tussen individuen (familieleden en niet-familieleden). Deze studies bekijken vervolgens of familieleden meer met elkaar overeenkomen dan niet-familieleden. Als dit het geval is, kan men concluderen dat de genetische bijdrage bij deze karaktertrek groter is dan de bijdrage van de omgeving.

52
Q

Waar richten tweelingenstudies zich op? (Siegler)

A

Richten zich op metingen van verschillen in eigenschappen tussen identieke tweelingen en ook tussen twee-eiige tweelingen en bekijken vervolgens of de genen verantwoordelijk zijn voor de verschillen. Wanneer een identieke tweeling meer op elkaar lijkt dan een niet-identieke tweeling, dan kan er geconcludeerd worden dat de bestudeerde karaktertrek meer genetisch is dan niet-genetisch.

53
Q

Waar richten adoptiestudies zich op (Siegler)?

A

Richten zich op metingen van verschillen in eigenschappen tussen geadopteerde kinderen en biologische kinderen en bekijken vervolgens of de geadopteerde kinderen meer op hun biologische ouders lijken dan op adoptieouders.

54
Q

Waar richten adoptie-tweelingstudies zich op (Siegler)?

A

Richten zich op metingen van eigenschappen tussen identieke tweelingen die gescheiden zijn opgegroeid en identieke tweelingen die samen zijn opgegroeid, en bekijken vervolgens of de verschillen te danken zijn aan genetische- of omgevingsinvloeden.

55
Q

Er bestaan wat misverstanden over erfelijkheid. Welke 6 zijn dit? (Siegler)

A

1: Dat erfelijkheid iets zegt over individu. Erfelijkheid zegt enkel iets over populaties.
2: Dat erfelijkheid generaliseerbaar is. Erfelijkheid zegt alleen iets over specifieke populatie in specifieke omgeving.
3: Dat erfelijkheid afhankelijk is van genen en niet de omgeving. Erfelijkheid is wel afhankelijk van de omgeving van populatie.
4: Dat erfelijkheid niet veranderd door ontwikkelingsfactoren. Dit is wel het geval.
5: Dat eigenschappen met hoge erfelijkheid robuuster zijn. Hoge erfelijkheid impliceert niet per definitie hoge onveranderlijkheid.
6: Dat erfelijkheid generaliseerbaar is naar wereldpopulatie. Meeste studies zijn met WEIRD participanten.

56
Q

Definitie regulator genes (Siegler)

A

Genen dat controle heeft over activiteit van andere genen

57
Q

Definitie polygenic inheritance (Siegler)

A

Verervingspatroon waarbij eigenschappen door meer dan één gen worden bepaald.

58
Q

Definitie phenylketonuria (PKU) (Siegler)

A

Een aandoening die verband houdt met een defect recessief gen op chromosoom 12 dat het metabolisme van het aminozuur fenylalanine verhindert.