Development and media use in children Flashcards

1
Q

Wat houdt de Moderate Discrepancy Hypothesis in? (HC)

A

Dit is een hypothese over waarom kinderen zich aangetrokken voelen tot media.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Beschrijf de drie punten waar de Moderate Discrepancy Hypothesis voor staat (HC)

A

1: Kinderen worden aangetrokken door amusement dat slechts matig afwijkt van wat zij kennen, begrijpen en kunnen
2: Kinderen zijn niet of minder geïnteresseerd in amusement dat te veel afwijkt van hun bestaande kader en ervaringen
3: Als kinderen ontwikkelen, ontwikkelt hun mediavoorkeur ook

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke leeftijd hebben infants and toddlers en in welke stage van Piaget zitten zij? (HC)

A

Geboorte - 2 jaar oud. Sensorimotor stage.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is cruciaal om te ontwikkelen in de sensorimotor stage voor mediavoorkeuren? (HC)

A

Ontwikkelen van zintuigen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn visuele voorkeuren van infants and toddlers? (HC)

A

Voorkeur voor gezichten (grote ogen) en heldere kleuren met hoog contrast.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn auditieve voorkeuren van infants and toddlers? (HC)

A

Horen graag menselijke spraak (baby talk, exaggerated tones (overdreven tonen), zangerig, ritmisch, herhalende woorden) en sterke voorkeur voor muziek en liedjes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Vanaf hoeveel maanden kan een kind geluid lokaliseren in een ruimte door het hoofd of ogen in die richting te draaien? (HC)

A

Vanaf ongeveer 4 maanden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe communiceren kinderen rond 4 maanden als ze iets leuk vinden? bv in de media? (HC)

A

Door een social smile.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat in de emotionele ontwikkeling is nog beperkt in de sensorimotor stage? (HC)

A

Emotionele regulatie. Als ze boos zijn, hebben ze iemand nodig die hen troost.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat houdt ‘Attention’ in bij de cognitieve ontwikkeling? (HC)

A

Concentreren op een specifieke stimulus (bv object of persoon).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Definitie Orienting reflex (Siegler)

A

Aandacht richten op de stimuli die de meeste aandacht trekken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Rond welke leeftijd wordt de aandacht minder beïnvloed door nieuwheid en meer door wat interessant en relevant is? (HC)

A

1 - 2 jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is Passive wordknowledge en op welke leeftijd passen ze dit toe? (HC)

A

Begrijpen van woorden en niet perse het spreken van woorden. Rond 12 maanden, eerste woorden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat houdt de Vocubulary spurt in en rond hoeveel weken beginnen ze dit te doen? (HC)

A

Heel veel woorden in een korte tijd (20 woorden per week). Rond 15 - 20 maanden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Definitie Verbal labelling (HC)

A

Dit is belangrijk bij taalontwikkeling. Dit is bv als de ouder een beker oppakt, en dan het woord ‘beker’ zegt. Hierdoor kan kind object koppelen aan woord.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Rond welke leeftijd begint object permanance? (HC)

A

Rond 8 maanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Definitie schema (HC)

A

Mentale template van kennis over voorwerpen, mensen en situaties. Bv schema voor melkflesje. Als ze flesje zien, weten ze dat ze ervan kunnen drinken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is het nut van schema’s? (HC)

A

Schema’s helpen om info te ordenen en de uitkomst van situaties te voorspellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn mediavoorkeuren van infants en toddlers? (HC)

A

1: Verschuiving van salient (formele kenmerken) naar non-salient (inhoudelijke kenmerken)
2: Context moet vertrouwd, herkenbaar zijn
3: Tempo langzaam, veel herhalingen
4: Narrative (verhaallijn) is beperkt en eenvoudig
5: Verbale labeling vinden ze leuk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Waarom is een narrative nog niet echt nodig in de sensorimotor stage? (HC)

A

Ze hebben nog niet zoveel schema’s.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat stelt de Video Deficit Hypothesis (HC)

A

Kinderen jonger dan twee jaar leren woordenschat, imiteren handelingen en vinden verborgen voorwerpen doeltreffender aan de hand van levensechte modellen dan wanneer dezelfde inhoud via tv of video wordt gepresenteerd. Verklaring: kunnen geen onderscheid maken tussen 2D en 3D.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat zijn de resultaten van experiment Krcmar naar Video Deficit Hypothesis? (HC)

A

1: Transitie van 2D naar 3D kon gemaakt worden
2: In Joint reference condition (real life) leerde kinderen het beste de woorden
3: Kinderen leren het minste in het kind programma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is een verklaring voor waarom kinderen minder leren via een kinderprogramma? (HC)

A

Er gebeuren meer dingen tegelijk in een kinderprogramma, waardoor kinderen afgeleid zijn en niet perse gefocust zijn op het leren van het woord.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Waarom wordt er nu minder gefocust op de Video Deficit Hypothesis? (HC)

A

Het is vrij oud. Focust zich alleen op tv. We hebben nu andere media (sociale). Media van tegenwoordig is actiever.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Welke leeftijd hebben preschoolers (kleuters; HC) en in welke fase van Piaget zitten zij?

A

Tussen 2 en 5 jaar oud. Preoperational stage.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Welke vier cognitieve aspecten staan centraal in de preoperational stage? (HC)

A

1: Egocentrisme
2: Reversibility (transformation problem)
3: Perceptual boundedness
4: Centration

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Definitie Egocentrism (HC)

A

Onvermogen om het eigen perspectief te scheiden van dat van anderen - je ziet alleen de dingen vanuit je eigen perspectief. Jonge kinderen moeten dit nog leren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Hoe kan media rekening houden met Egocentrism? (HC)

A

Media moet weinig verschillende perspectieve hebben. Simpele verhalen, weinig perspectief.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Definitie Reversibility (HC)

A

Begrijpen van transformaties en kinderen deze leeftijd hebben daar moeite mee. Denk aan hondenhoofd op kat.
Denk aan conservation task Piaget met glazen water.

30
Q

Hoe kan media rekening houden met Reversibility (HC)

A

Kinderen snappen transformation niet. Ze dneken dat het transformed karakter een heel ander karakter is. Ze vinden dit echter wel leuk, verbaasd hen en maakt indruk. Denk aan Superman en The Hulk. Kunnen het ook eng vinden.

31
Q

Definitie Perceptual boundedness (HC)

A

Verwijst naar uiterlijk boven gedrag. Ze negeren andere typen van info dat minder visueel zichtbaar is, bv motieven, verlangen en behoeften.

32
Q

Hoe kan perceptual boundedness zich in media uiten? (HC)

A

Het is belangrijk hoe het karakter eruit ziet en hoe het zich gedraagt. Als het karakter aardig is, moet ie er aardig uit zien en andersom. Ze snappen namelijk niet waarom een eng uitziende karakter aardig is.

33
Q

Definitie Centration (HC)

A

Neiging om zich te concentreren op één individueel opvallend kenmerk.

34
Q

Hoe kan media inspelen op Centration (HC)

A

Kinderen houden van herhaling. Media kan dit gebruiken: als kinderen bv vaak eenzelfde show kijken, gingen ze steeds meer reageren op de show (onderzoek).

35
Q

Definitie Script development (HC)

A

Een script is een georganiseerde set van schema’s over gebeurtenissen.

36
Q

Definitie Semantic memory (HC)

A

Geheugen voor algemene kennis. Bv gras is groen

37
Q

Waarom verbeteren scripts het geheugen? (HC)

A

Omdat scripts acteren als een soort framework waarin specifieke geheugen/gebeurtenissen/herinneringen kan worden bewaard.

38
Q

Rond 4 jaar ontwikkelen kinderen scripts. Hoe kunnen media inspelen op deze ontwikkeling? (HC)

A

Er komt meer interesse in narrative, omdat kinderen info hebben over hun scripts. Omdat hun info beperkt is, moeten storylines simpel en bekend zijn.

39
Q

Definitie Symbolic play (HC)

A

Kinderen doen alsof een voorwerp iets anders symboliseert. Bv een banaan is een telefoon.

40
Q

Definitie Elaborative role playing (HC)

A

Scripts naspelen, avontuurlijke dingen doen. Superman spelen bv

41
Q

Wanneer kunnen kinderen onderscheid maken tussen fantasie en werkelijkheid en wanneer niet? (HC)

A

Als ze doen aan elaborative role playing kunnen ze dit wel maar bij tv kijken niet.

42
Q

Hoe gaat de ontwikkeling van emotie?

0-2 & 2-3 & 3-4 & 4-5 jaar

A

0-2 jaar: basis emotie (blij, boos, verdrietig, angst)
2-3 jaar: complexere emotie (afgunst, trots, schuld, schaamte)
3-4 jaar: probeert negatieve emoties van anderen te sussen en troosten
4-5 jaar: kunnen onderbouwen waarom vriendjes blij, boos of verdrietig zijn

43
Q

Hoe kan media inspelen op ontwikkeling van emotie in preoperationele fase? (HC)

A

Ze hebben duidelijke externe signalen nodig om emotie te kunnen interpreteren en begrijpen. Bv Dora is verdrietig, dan moeten ze een traan zien.

44
Q

Definitie Delaying Gratification (HC)

A

Vermogen om te wachten alvorens een verleidelijke activiteit uit te voeren of een zeer gewenst resultaat te bereiken.

45
Q

Wat is de genderrol ontwikkeling op de volgende leeftijden: infancy, >18 mnd, >2 jr, >3 jr & 5-8 jr

A

Infancy: gender neutraal
>18 mnd: voorkeur voor stereotypisch speelgoed
>2 jaar: jongens hebben voorkeur om te spelen met auto’s, ballen, treinen. Meisjes voor poppen, kooksets, borstels.
>3 jaar: kinderen (vooral jongens) vermijden speelgoed dat voor meiden is
5-8 jaar: stijve genderspecifieke voorkeuren

46
Q

Hoe ontstaat gender stereotypie? (HC)

A

1: Biologische redenen - hormonen en genen. Hoe meer testosteron het meisje heeft gekregen gedurende zwangerschap, hoe meer ze voorkeur geeft voor jongensachtige dingen.
2: Social learning theory - jongens en meisjes worden beloond als ze met het juiste speelgoed spelen. Maar ook observeren media en schoolpeers (direct experience).

47
Q

Waarom hebben meisjes wel ook voorkeur aan mannelijke karakters? (HC)

A
  1. Er zijn meer mannelijke personages dan vrouwelijke om zich mee te identificeren. Vooral in media (tv). Vaak is de mannelijke personages interessantere rollen.
  2. Ook is het minder geaccepteerd voor jongens om zich te identificeren met vrouwelijke personages dan andersom.
48
Q

Welke leeftijd hebben early elementary schoolchildren? (HC)

A

5 - 7 jaar

49
Q

Wat houdt de transition period in bij early elementary schoolchildren? (HC)

A

Ze zitten nog in preoperationele stage, maar gaan richting de concrete operational stage. Grootste verschil komt doordat ze formal education hebben.

50
Q

Definitie Spinach syndrome (HC)

A

Kinderen rond 5-7 jaar ontwikkelen een hekel aan alles wat goed voor ze is, bv educational programs.

51
Q

Wat is de mediavoorkeur voor 5-7 jarige? (HC)

A

1: Grotere aandacht spanne dus kunnen langer focussen
2: Verminderde voorkeur voor eenvoudige karakters, trage educatieve programma’s
3: Verhoogde voorkeur voor actie en avontuur (geweld)
4: Voorkeur voor binary characters (heel goed of heel slecht)
5: Gendergerichte media

52
Q

Wat zijn de drie redenen voor de voorkeur van media boordevol actie? (HC)

A
  1. Toename van cognitieve verwerkingscapaciteiten – ze kunnen meer aan, ze willen uitgedaagd worden
  2. Opstand tegen beperkingen – door te kijken naar dit soort content, kunnen ze ontsnappen aan alle beperkingen die hen wordt opgelegd in de werkelijkheid.
  3. Het belang van leeftijdsgenoten en vrienden – ze gaan naar school, maken nieuwe vrienden en worden wat meer onafhankelijk van hun ouders. In media spelen peers en vrienden een grote rol.
53
Q

Definitie Wishful identification (HC)

A

Identificeren met bv superhelden waardoor je jezelf groot en sterk voelt.

54
Q

Wat houdt het Reactive model in (Valkenburg)

A

Opvallende eigenschappen (geluidseffecten, snelle actie en snelle veranderingen van omgeving) trekken aandacht van kinderen.

55
Q

Waar hebben baby’s tot 2 jaar oud voorkeur voor als je kijkt naar media (Valkenburg)

A
  • een wisselend intonatiepatroon
  • hoge contrasten
  • symmetrische menselijke gezichten
  • felgekleurde bewegende objecten (helemaal als ze geluid maken)
56
Q

In het eerste jaar hebben kinderen een research-based orientation system. Wat houdt dit in? (Valkenburg)

A

Dit houdt in dat de aandacht van kinderen voornamelijk gericht is op nieuwe of verrassende objecten. Bv commercials.

57
Q

Vul in (Valkenburg). Wanneer kinderen tv kijken zijn ze …(1) en …(2) actief, ze …(3) wat ze zien en doen hun best de content in hun …(4) te plaatsen.

A

1: verbaal
2: fysiek
3: imiteren
4: conceptuele raamwerk

58
Q

Wanneer komt interesse voor een tablet? (Valkenburg)

A

Tussen drie en vijf maanden.

59
Q

Waarom is een tablet aantrekkelijk voor jonge kinderen? (Valkenburg)

A
  • Hoog contrast en worden dichterbij gehouden dan armlengte waardoor het in hun ontwikkelde gezichtsveld komt
  • Beschikbare babyapps zijn kleurrijk en bewegen veel, leuke geluiden (doen direct beroep op research-based orienting system)
  • Ze krijgen directe feedback (aan en uit doen van lichtknop bv; wordt verklaard door MDH)
60
Q

Op welke manier is mediagebruik goed voor een jong kind 0-2 jaar? (Valkenburg)

A

1: Videotekort kan worden verminderd door media inhoud te herhalen of de ouder actief uit te laten leggen
2: Ontwikkelingsgerichte educatieve media kan zowel cognitief als sociaal emotioneel leren ondersteunen

61
Q

Vul aan (Valkenburg). Doordat kinderen van 2 - 5 jaar veel nieuwe woorden leren, krijgen ze steeds meer interesse in…

A

audiovisuele verhalen.

62
Q

Vul in (Valkenburg). Mediavoorkeuren veranderen snel. Enige wat altijd hetzelfde blijft is de aandacht die ze hebben voor …(1). Dit komt doordat het de …(2) stimuleert, zowel volwassen als kinderen reageren dus op plotselinge bewegingen.

A

1: plotselinge bewegingen
2: orientatiereflex

63
Q

Tussen welke leeftijd leren kinderen onderscheid te maken tussen fantasie en realiteit in media? (Valkenburg)

A

Tussen drie en tien jaar.

64
Q

Wanneer ontwikkelen kinderen zelfbewustzijn? (Valkenburg)

A

Dit is ongeveer rond 32 maanden (rond 2,5)

65
Q

Welke drie dingen moeten kinderen beheersen voordat ze zelfbewuste emoties kunnen uiten? (Valkenburg)

A

1: Gevoel van zelfbewustzijn
2: Begrijpen wat normen en regels zijn
3: Bepaald niveau van sociaal emotionele ontwikkeling

66
Q

Vul in (Valkenburg). De …(1) vereist wel dat de emoties visueel worden weergegeven (een traan als iemand huilt) en niet te …(2) zijn (huilen als je lacht)

A

1: perceptual boundedness
2: complex

67
Q

Definitie Behavior compatibility bij meisjes en jongens (Valkenburg)

A

Wanneer interesses en voorkeuren van jongens en meisjes verandert en jongens dus liever met jongens spelen en meisjes met meisjes. Rond 18 maanden.

68
Q

Hoe oud zijn early schoolchildren? (Valkenburg)

A

5 - 8 jaar

69
Q

Wanneer verdwijnt perceptual boundedness? (Valkenburg)

A

Rond 9 jaar

70
Q

Wat zijn de grootste veranderingen die early schoolchilds meemaken waardoor ze tot deze groep behoren? (Valkenburg)

A
  • Gaan naar school: minder afhankelijk van ouders, zelfstandig lezen en kunnen met volwassenen praten
  • Aandachtspan neemt toe: langer concentreren (op media inhoud)
  • Beter gevoel structuur en regels