General 2 - Dutch Vocabulary with Example Phrases Flashcards
This deck contains general vocabulary and phrases. Only memorise the word. The example phrases are there for context. I do recommend reading the phrases out loud as you study
to do - They traveled a considerable distance.
afleggen - Zij legden een flinke afstand af.
protection - To protect this road an entrenchment was built here.
bescherming - Ter bescherming van deze weg is hier een schans gebouwd.
same - This source emits the same amount of sound in all directions.
evenveel - Deze bron straalt in alle richtingen evenveel geluid uit.
peak; highlight - The highlights have been very scarce so far.
hoogtepunt - De hoogtepunten zijn tot nu toe zeer schaars.
novel - For the novel the author has studied the sources well.
roman - Voor de roman heeft de schrijver zich goed in de bronnen verdiept.
theatre - The tours always did some Dutch theaters.
theater - De tournees deden altijd enige Nederlandse theaters aan.
nice - She has a pleasant voice.
prettig - Zij heeft een prettige stem.
regrettable - It was a regretful decision.
spijtig - Het was een spijtige beslissing.
to exclude - He excludes the cheater from participation.
uitsluiten - Hij sluit de valsspeler van deelname uit.
to blame - She accuses him of thinking only of himself.
verwijten - Zij verwijt hem alleen maar aan zichzelf te denken.
to reverse - He flips his bag over so everything falls out.
omkeren - Hij keert zijn tas om zodat alles eruit valt.
a) to give b) to give up - a) I have given up all the data.b) I dont know anymore I give up.
opgeven - a) Ik heb alle gegevens opgegeven.b) Ik weet het niet meer ik geef het op.
to save - They save for their childrens studies.
sparen - Zij sparen voor de studie van hun kinderen.
magazine - She sits enthralled reading the magazine.
tijdschrift - Zij zit geboeid in het tijdschrift te lezen.
to guarantee - This way we can ensure the safety of all visitors.
garanderen - Zo kunnen we de veiligheid van alle bezoekers garanderen.
(on the) contrary - It doesnt look like it will be crowded quite the opposite.
integendeel - Het lijkt er niet op dat het druk wordt integendeel.
ride - He made the drive home again.
rit - Hij maakte opnieuw de rit naar huis.
about which - It is something we can philosophize about endlessly.
waarover - Het is iets waarover we eindeloos kunnen filosoferen.
side - He braced himself by her side.He lay on his side in bed.
zijde; zij - Hij schaarde zich aan haar zijde.Hij ligt op zijn zij in bed.
diary; agenda - My schedule is booked up until December 29.
agenda - Mijn agenda staat tot 29 december volgeboekt.
to answer - Every question he vaguely answered with yes or no.
beantwoorden - Elke vraag beantwoordde hij vaag met ja of neen.
flat - It is a relatively flat tangerine with no or few seeds.
plat - Het is een relatief platte mandarijn met geen of weinig pitten.
to stimulate - They encourage him to go to college.
stimuleren - Ze stimuleren hem om te gaan studeren.
relation - Interdepartmental relations are good.
betrekking - De betrekkingen tussen de verschillende afdelingen zijn goed.