Geneeskunde 2B1 VO week 4 Flashcards

1
Q

Welke micro-organismen veroorzaken bloederige diarree en welke juist niet?

A
  • Wel: bacteriën (vaak acuut i.c.m. koorts), heel soms parasieten (vaak chronisch) en het kan duiden op een maligniteit
  • Niet: virussen (vaak acuut maar geen koorts)
    –> schimmels en gisten geven eigenlijk nooit diarree
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke bacteriën kunnen er in de volgende voedingsmiddelen zitten:
- kipproducten
- water
- hamburgers
- rauwe melk
- varkensvlees
- zalm ?

A
  • kipproducten: Salmonella, Campylobacter
  • water: Shigella, vibrio cholerae, ETEC (enterotoxische E. coli)
  • hamburgers: EHEC
  • rauwe melk: Campylobacter
  • varkensvlees: Yersinia
  • zalm: Listeria
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is slim om te geven bij diarree en wat bij een Giardia lamblia infectie?

A
  • diarree: niet meteen antibiotica, eerst met PCR het soort pathogeen aantonen
  • Giardia lamblia: meteen metronidazol geven, zonder behandeling heel moeilijk om van de parasiet af te komen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wanneer spreek je van diarree?

A

Normaal: 1x per dag-3x per week een fecesproductie van ong. 150-200g
Diarree: >3x per dag productie van dunne feces, kan zowel acuut (<14 dagen) als chronisch/persisterend (>14 dagen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de belangrijkste virale, bacteriële en parasitaire veroorzakers van diarree?

A
  • Viraal: norovirus, adenovirus, astrovirus, rotavirus
  • Bacterieel: campylobacter, salmonella (gepaard met bacteriëmie (in bloedbaan)), shigella, yersinia en toxine producerende soorten (ETEC, EHEC (antibiotica maakt dit erger!), clostridium difficile (ziekenhuisbacterie), staphylococcus aureus, bacillus-soorten)
  • Parasitair: giardia lamblia, cryptosporidium, entamoeba histolytica, cyclospora
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is kenmerkend aan een bacteriële infectie?

A

Kan zowel toxisch (voedselvergiftiging, acuut (binnen 6 uur), vaak braken, waterige diarree) als infectieus (vaak diarree); toxine productie in de darm –> beschadiging resorberend oppervlak (slijmerige waterige diarree) of invasieve infectie van de enterocyt (diarree met bloedbijmenging)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe kunnen ziekteverwekkers worden overgedragen?

A
  • persoon tot persoon
  • via feco-orale opname: parasiet wordt met feces uitgescheiden en oraal opgenomen door volgende patiënt
  • dier tot persoon
  • via voedsel
  • via water
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke diagnostiek wordt gedaan om de identificeren welke ziekteverwekker de diarree veroorzaakt?

A
  • verdenking op bacterie: faeces diagnostiek met 2 PCR’s; eerste SSYC (salmonella, shigella, yersinia, campylobactor) en tweede voor EHEC
  • verdenking op iets viraals: moeilijk te kweken dus voor sommige varianten serologische testen
  • verdenking op parasieten: moeilijk te kweken dus vooral DNA-amplificatie technieken (PCR) en lichtmicroscopie, bij snelle passage soms in vegetatieve stadia in de feces maar meestal cysten of oöcysten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een selectieve-electieve voedingsbodem?

A

Voor bacteriën om op te groeien, bevatten remstoffen die de groei van normale darmflora bijna onmogelijk maken (selectief) en zorgen dat kolonies van de pathogene bacterie soorten en residente darmbacteriën er verschillend uitzien (electief)
- je voorkomt dus dat niet-pathogene bacteriën uit de darm ook op de plaat gaan groeien en het niet meer overzichtelijk is
- bij salmonella en shigella

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe zijn Salmonella of Campylobacter aan te tonen of juist uit te sluiten met agarplaten?

A
  • XLD-agar: bij aanwezigheid van zwarte puntjes sprake van Salmonella
  • HEK-agar: bij aanwezigheid van zwarte puntjes sprake van Salmonella
  • BSC-agar: bij aanwezigheid van roze puntjes (kleine gekromde S-vormige staafjes, grannegatief) sprake van Campylobacter
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Met welke middelen kan de vochtbalans bij een patiënt worden hersteld?

A
  • milde uitdroging: drinken van water
  • matige uitdroging: drinken van Oral Rehydration Solution (ORS)
  • ernstige uitdroging: intraveneus toedienen van vocht

–> pas starten met antibiotica als de soort verwekker bekend is, patiënt geen risico loopt op resistentie en de infectie niet limiterend is –> direct starten als de patiënt kans op uitdroging en sepsis heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is een Rota-latex agglutinatie (Rotalatex)?

A

Snelle test gebaseerd op een latex agglutinatie
- uitgevoerd om Rotavirus in fecesmonster aan te tonen bij acute gastro-enteritis
- op testkaart zijn latexbolletjes met antistoffen gericht tegen Rotavirus gecoat en het fecesmonster wordt hiermee in contact gebracht –> bolletjes gaan agglutineren als het antigeen bindt aan de antistof
- ook een testkaart met niet-gecoate latexbolletjes waarmee de niet-specifieke reactie van feces met de bolletjes zelf wordt getest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is een eosine preparaat?

A

Om aanwezigheid van cysten in feces vast te stellen
- waterige 2% eosine oplossing met feces –> dode elementen nemen eosine op en worden roze, levende cysten niet –> ongekleurde rondjes in een roze achtergrond
- morfologische details van de cysten zijn beter zichtbaar met jodium (JKJ)-preparaat; cysten zijn geelbruin met donkere kernen, ook interne structuren worden aangekleurd
- 3 keer onderzoeken met bij voorkeur 3-5 dagen tussenpauze omdat de uitscheiding van cysten niet continu is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn veel voorkomende klachten bij Giardia lamblia?

A
  • verstoorde resorptie van nutriënten (met name vetoplosbare vitaminen) –> brijige ontlasting
  • diarree met slijm
  • winderigheid
  • misselijkheid
  • buikkrampen
  • moeheid
  • algehele malaise
  • anemie
    –> 5-10 dagen behandeling met metronidazol en vochtbalans herstellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de functies van het bloed en lymfe?

A

Lymfe = filter van het bloed
Bloed = filter van het lymfe
- verschillen en overeenkomsten: LK, milt, plaques van Peyer
- milt: verschillende compartimenten hebben verschillende functies
- niet elk contact met een Ag zorgt voor een immuunrespons (tolerantie)
- een verstoring van tolerantie leidt tot een respons tegen ‘onschuldige’ Ag (bijv. ziekte van Crohn)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Op welke 3 manieren kan tolleratie plaatsvinden?

A
  • deletie van lymfocyten tijdens hun ontwikkeling in primaire lymfoïde organen (beenmerg en thymus) of deletie van rijpe cellen in de periferie
  • functionele inactivatie van rijpe lymfocyten, gebeurt als lymfocyten antigeen herkennen op APC die onvoldoende stimuleren
  • remming van de lymfocyten door suppressor/regulator T-lymfocyten
17
Q

Waar staan de volgende afkortingen voor:
- BALT
- MALT
- MDP
- NALT
- PNG
- TLR
- TLR2 ?

A
  • BALT: bronchus-associated lymphoid tissue
  • GALT: gut-associated lymphoid tissue
  • MALT: mucosa-associated lymphoid tissue
  • MDP: muramyldipeptide
  • NALT: nasal-associated lymphoid tissue
  • PGN: peptidoglycaan
  • TLR: Toll-Like receptor
  • TLR2 ligand: peptidoglycaan van Gram-positieve (en – negatieve) bacteriën
18
Q

Op welke 2 manieren stroomt het bloed in de milt?

A
  • open circulatie: via a. lienalis komen antigenen/lymfocyten de milt binnen –> deze vertakt in trabekel arteriën die bindweefsel trabekels in de rode pulpa binnendringen –> trabekels worden minder en er ontstaan centrale arteriolen omgeven door witte pulpa –> hieruit ontspringen dunne capillairen (penseelarteriën) die loodrecht op de centrale arteriolen staan en eindigen op een open wijze in de marginale zone (grensgebied losmazig bindweefsel tussen rode en witte pulpa) –> bloed wordt niet meer omsloten door een vaatwand en komt in direct contact met macrofagen –> bloed stroomt via strengen in rode pulpa naar veneuze sinussen –> sinussen sluiten aan op v. lienalis
  • gesloten circulatie: bloed blijft omsloten door een vaatwand en het stroomt sneller door de milt, gevormd door terminale arteriolen die een shunt tussen centrale arteriolen en veneuze sinussen vormen
19
Q

Hoe is de morfologie van de milt?

A
  • milt wordt omgeven door een bindweefselkapsel dat bekleed is met mesotheel, op enkele plaatsen dringen trabekels, bindweefseltussenschotten, het parenchym van de milt binnen –> trabekels begeleiden de grotere vaten die doordringen in de rode pulpa, gekenmerkt door de afwisseling van sinusoïden en strengen
  • in de witte pulpa liggen lymfocyten dicht opeengepakt, follikels met follikelcentra duidelijk te onderscheiden. Net als in de lymfeklier worden follikelcentra omgeven door een krans van kleinere lymfocyten, de corona. De meer amorfe gebieden tussen de follikels zijn peri-arteriolaire lymfocytenschedes (PALS); deze omgeven de centrale arteriolen
  • tussen de corona en de rode pulpa vind je de marginale zone die als een band om de witte pulpa heenloopt
  • structuur van de rode pulpa bevat sinusoïden, bekleed met endotheel, en de strengen met daarin veel macrofagen –> sinusepitheel bestaat uit langgerekte, rolvormige en geactiveerde endotheelcellen die niet aaneensluiten (langwerpige spleten voor goede uitwisseling van bloedcellen)
20
Q

Hoe functioneren macrofagen in de milt?

A

In rode pulpa: zijn het erythrofagocyterende macrofagen en ze ruimen verouderde erytrocyten in de rode pulpa op, deze hebben hun flexibiliteit verloren en kunnen gaan vastlopen
–> ijzer uit de erytrocyten wordt gerecycled en opgeslagen als ferritine en hemosiderine (rageren met ferrocyanide voor aankleuring

In marginale zone: ander fenotype en functie, belangrijk voor het detoxificeren van het bloed door micro-organismen te fagocyteren, vooral endocytose van bacteriën met een polysaccharidekapsel, kunnen dit door hun lectine-receptoren

In witte pulpa: ook macrofagen maar weer een andere functie en receptor

21
Q

T- en B-cellen bevinden zich in verschillende compartimenten in de witte pulpa met in het midden van het T-celgebied vaak een centrale arteriole ligt, waarom zijn T-cellen ook aanwezig in de rode pulpa?

A

T-cellen zitten vnl. in PALS tussen follikels maar ook in rode pulpa omdat ze van uit de bloedbaan in de milt komen en heir gefilterd worden
- milt heeft geen HEV dus T-cellen komen via gefenestreerde arteriolen binnen

22
Q

B-cellen zijn niet alleen in follikels, maar ook in de marginale zone en rode pulpa te vinden (niet in de PALS, dit zijn een subtype dendritische cellen), wat is de functie van de B-cellen op deze plekken?

A

B-cellen in de marginale zone blijken functioneel te verschillen van die in de follikels: ze hebben andere specificiteiten en een gewijzigd fenotype
- marginale zone B-cellen zijn essentieel in de reactie tegen T cel-onafhankelijke (TI-) antigenen, zoals de polysacchariden van gekapselde bacteriën, binnen enkele uren na contact met antigeen differentiëren ze tot plasmablasten, hierdoor bijdrage aan een snelle reactie tegen gekapselde bacteriën –> daarom goede locatie voor migratie en homing van de B-celpopulatie met specificiteit voor TI-antigenen

23
Q

Waar bevinden dendritische cellen zich in de milt?

A

In witte en rode pulpa bij bridging channels (plaatsen met DC) en bij T-cel gebieden zoals in de lymfeklier
–> bridging channels zijn belangrike kanalen voor aanvoer van T-cellen richting witte pulpa, B-cellen kunnen ook hierdoor en zo geactiveerd worden
–> verschil met lymfeklier: T-cellen komen bij binnenkomen in de milt gelijk in contact met DC die hun antigeen presenteren

24
Q

Wat is MALT, waarin is het onder te verdelen en wat is de relatie met de platen van Peyer?

A

Mucosa-geassocieerd lymfoïd weefsel (MALT), waartoe de platen van Peyer behoren, is onder te verdelen:
- NALT: neus- en mond-geassocieerd, inclusief de tonsillen
- BALT: bronchus- / long-geassocieerd
- GALT: darmkanaal-geassocieerd

Komt in verschillende maten van organisatie; van diffuse infiltraten van lymfoïde cellen tot geordende lymfoïde structuren met een follikelcentrum

Platen van Peyer zijn opeenhopingen van follikels, op verschillende plaatsen in de dunne darm. Luminale zijde begrensd door eenlagig epitheel (darmkant) en tussen absorptieve enterocyten zitten M-cellen die actief antigeen uit het darmlumen kunnen opnemen en dit transporteren naar APC in het onderliggende lymfoïde weefsel

25
Q

Waar zitten de T- en B-cellen in de platen van Peyer, hoe komen ze hier binnen en bij welke cellen zitten ze in de buurt?

A
  • B-cellen: komen de plaat van Peyer binnen door de HEV en kunnen specifiek worden aangetoond door antistoffen CD20/CD19, grootste deel van de plasmablasten en plasmacellen in de platen maakt IgA
  • T-cellen: komen via HEV de plaat van Peyer binnen, bevinden zich in interfolliculaire gebieden waar ook macrofagen en DC zijn die als APC fungeren
26
Q

Welke functies hebben de macrofagen en DC in de verschillende gebieden van de plaat van Peyer?

A

Presenteren antigenen aan B- en T-cellen en ruimen niet goede B-cellen op
- ook B-cellen kunnen presenteren aan T-cellen (hebben hulp nodig van T-cel voor activatie)

27
Q

Wat zijn de kenmerken van de ziekte van Crohn?

A

Inflammatoire darmziekte (teveel pro-inflammatoire en te weinig ontstekingsremmende cellen) waarbij tolerogene mucosale immuniteit in GALT wordt doorbroken
- geen aanwijsbaar pathogeen micro-organisme als oorzaak
- histologisch: discontinue verdeling van inflammatoire laesies naast gezonde delen
- ontstekingsinfiltraat: lymfocyten, macrofagen, neutrofiele granulocyten en eosinofiele granulocyten
- vooral innate immuunrespons, autofagie, mucus-samenstelling en epitheliale integriteit betrokken bij de gevoeligheid om de ziekte te ontwikkelen (genetische predispositie ontstaat hierdoor)

28
Q

Waardoor denken we dat Crohn wordt veroorzaakt?

A
  • Overmatige immuunstimulatie door defect in NOD2-gen: normaal leidt NOD2 tot IL-10 activatie waardoor inflammatie wordt geremd, maar nu zit er geen rem op de innate immuunrespons die via TLR2 NF-kappaBèta activeert, is bij 10-15% v.d. patiënten
  • Defecten in primaire innate respons: ATG16L1 remt inflammasoom en zorgt voor minder remming van IL-1Bèta, hierdoor geen goede adaptieve immuunrespons en negatieve feedbackloop is verstoord waardoor de ontsteking niet wordt opgelost –> het zorgt ook voor en verlate vorming van autofagosomen, secretie van cytokinen en antimicrobiële factoren wat leidt tot autofagie (naast eigen cel onderdelen worden ook lichaamsvreemde stoffen en bacteriën afgebroken)