Geneeskunde 2B1 VO week 3 Flashcards

1
Q

Waardoor kan schade in het lichaam ontstaan, hoe leidt dit tot een acute ontsteking en wat zijn betrokken mediatoren?

A

Schade kan ontstaan door: toxisch, trauma, infectie, post-ischemie, auto-immuun
–> exogene of (veranderde) endogene moleculen
–> herkenning door de aangeboren afweer (parenchym, macrofagen, mestcellen, etc.) en adaptieve afweer
–> acute ontsteking
–> vasculaire respons (bijv. activatie endotheel/vasodilatatie) <-> cellulaire respons (bijv. aantrekken leukocyten)

Betrokken mediatoren
- plasma factoren: stollings- en fibrinolyse cascade, complement, kinine
- cel factoren: cytokines (incl. chemokines), neuropeptiden, kleine moleculen (NO, ROS, PAF, amines, arachidonzuur, metab)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat kan er na schade ontstaan in het lichaam?

A

Schade –> acute ontsteking –> resolutie, pus/abces of fibrose

Schade of een acute ontsteking kunnen ook overgaan in chronische ontsteking –> fibrose, metaplasie –> maligne ontaarding (kan ook gelijk vanuit chronische ontsteking)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe zullen bloedingen na een infarct tot stand gekomen zijn? Bevinden ze zich vóór of achter de plaats van het infarct?

A

Bloedingen ontstaan door ruptuur van capillairen –> ruptuur ontstaat doordat endotheelcellen van capillairen door ischemie dood zijn gegaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welk celtype komt veel voor in cellulair infiltraat bij een ontsteking en wat zijn de kenmerken hiervan?

A

Infiltratie van polymorfe nucleaire leukocyten (PMN): neutrofiele granulocyten het meest voorkomend vanaf 4-8 uur na ontsteking tot ong. 24 uur erna
- te herkennen aan een gelobde kern (3 kern lobjes (multilobulair))
- fibrotisering treedt pas na 24 uur op
- neutrofiele granulocyt vaak bij bacteriën en schimmels (basofiele bij allergieën, eosinofiele bij parasieten en lymfocyten bij virussen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke typen infiltrerende cellen herken je 7 dagen na een ontsteking op basis van hun morfologie?

A

Macrofagen en lymfocyten (DC, mestcellen, granulocyten)
–> ook veel fibroblasten aanwezig die voor fibrosering vormen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke cellen, met veel lysosomen, worden vooral aangetoond met een kleuring van de CD68 antistof? Wat zijn de belangrijkste functies van deze cellen in dit ontstekingsproces?

A

Molecuul dat door CD68 antistoffen wordt herkend is een scavenger receptor en komt intracellulair in membraan van lysosomen of extracellulair op het celmembraan tot expressie

De aangekleurde cellen zijn macrofagen
- M1-macrofagen: opruimen van dode cellen
- M2-macrofagen: productie van groeifactoren voor opbouw van (bind)weefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het verschil tussen granulatieweefsel en een granuloom?

A

Granulatieweefsel is de overgang tussen acute ontstekingsweefsel naar littekenweefsel, hier is veel bloedvaatrijke jonge bindweefsel
Granuloom is een afgebakende opeenhoping van macrofagen met een epitheloïd karakter, heeft als doel een pathogeen in te kapselen, gebeurt bij een chronische ontsteking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke leukocyten zullen als eerste de doelwitorganen infiltreren na een intracellulaire infectie met een bacterie? Hoelang na infectie begint dit?

A

Neutrofiele granulocyten zullen dit vanaf 4 uur na infectie doen, hierna komen monocyten, macrofagen en lymfocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de verzamelnaam voor de adhesiemoleculen waarmee de leukocyten binden aan ICAM-1 en VCAM-1 op het endotheel? In welke fase van het proces van transmigratie spelen deze moleculen een rol?

A

Integrines: liganden voor adhesiemoleculen op de leukocyten waarmee ze kunnen hechten aan endotheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is er, behalve activatie van het endotheel, nodig om leukocyten te laten penetreren in het onderliggende weefsel? Hoe heet het betrokken proces?

A

Proces van chemotaxis; hiervoor zijn ook cytokines en chemokines nodig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke 3 typen ontstekingscellen zie je in het infiltraat van een bacteriële infectie van de maag? Waar zijn deze cellen vooral te vinden (oppervlakkig aan de lumenzijde of juist dieper in het weefsel) en wat betekent dit voor de diagnose?

A

Infiltraat ligt in lamina propria van maagslijmvlies, is mononucleair en wordt veroorzaakt door een chronische, actieve ontsteking
- Lymfocyten (chronisch)
- Neutrofiele granulocyten tussen epitheelcellen (actief)
- Macrofagen (chronisch)

Wordt veroorzaakt door H. Pylori die vooral aan het oppervlak van de slijmnapcellen zit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Geef 3 morfologische verschillen aan tussen het normale maagepitheel en het epitheel dat langere tijd is blootgesteld aan H. Pylory, hoe heet dit verschijnsel en waar duidt dit op?

A

Intestinale metaplasie; door chronische ontsteking kan maagepitheel veranderen in darmepitheel
- enterocyten, Gobletcellen en Paneth cellen aanwezig
- beschermingsmechanisme van het lichaam waardoor Paneth cellen de zuurgraad veranderd en de bacterie minder goed kan overleven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn intracellulaire gevolgen van chronische irritatie van het maagepitheel door een ontstekingsreactie?

A

Kernen zijn dysplastisch; relatief groot, polymorf, hyperchromatisch en bevatten zichtbare nucleoli
–> kleine kans dat dit een maligniteit wordt; dicht op elkaar liggende, grillige buizen met atypische cellen (minder cytoplasma, kernveranderingen (apoptose, mitosefiguren, wisselend groot, wisselende kleur en polymorfie)) is een adenocarcinoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Van welk ziektebeeld is er sprake bij complete verdringing van klierbuizen door atypische cellen?

A

Meestal bij non-Hodgkin lymfoom van het type MALT (mucosa associated lymphoid tissue); atypische B-cellen zijn maligne ontaard (aankleuring met CD20)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke verschillende uitkomsten zijn er bij een infectie met een hepatitisvirus?

A
  • eliminatie van het virus en volledig herstel
  • dragerschap zonder symptomen
  • acute hepatitis; die kan leiden tot herstel of ontaarden in een (mogelijk dodelijke) fulminante hepatitis
  • chronische hepatitis; die ook kan herstellen of zich ontwikkelt tot cirrose en eventueel hepatocellulair carcinoom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke ontstekingscellen zijn mononucleaire kernen? Welke conclusie kun je hieruit trekken voor de duur van het ontstekingsproces?

A

Zijn vooral macrofagen en deze zitten vooral in het portale gebied (galgangen met kubische epitheel), er zijn geen neutrofiele granulocyten meer dus het is geen actieve maar een chronische ontsteking

17
Q

Beschrijf de morfologische veranderingen in de hepatocyten. Hoe zijn die te interpreteren?

A
  • bindweefselvorming; ontsteking is al even aan de gang
  • korreliger van structuur en extra roze cytoplasma (ground glass/matglas); hepatitis viruspartikels zijn erin opgeslagen
  • ook reguliere apoptotische hepatocyten en hepatocyten met vacuolen
18
Q

De virale antigenen zijn HBs- (voor ‘surface’) en HBc- (voor ‘core’) Ag waarop duidt een positieve aankleuring?

A

Hiermee kun je aangeven of ziekte aanwezig is en hoe actief deze is

19
Q

Welke celtypen worden aangekleurd met CD3 en CD20 antistoffen? Welk van deze typen cellen komt het meest voor in het infiltraat? Hoe hangt dit samen met de aard van de infectie?

A
  • CD3 antistoffen: T-cellen (gericht tegen T-cel receptor), CD4 kleurt vooral T-helper cel en monocyten aan (+ cellen die hiervan afstammen (macrofaag, DC, Kupffercel)) en CD8 kleurt cytotoxische T-cel en NK-cellen aan
  • CD20 antistoffen: B-cellen (gericht tegen B-cel receptor)
20
Q

Hoe zijn de volgende gebieden/structuren te onderscheiden in een lymfeklier:
- outer cortex
- paracortex
- medulla ?

A
  • Outer cortex: buitenste schors met follikels, donkere en ronde structuur, kapsel, rand sinus en trabekel sinus (vanuit buitenste schors naar medulla en vormt tussenschotten van lymfeklier waar vloeistof snel langs kan stromen) –> vnl. B-cellen en folliculaire dendritische cellen
  • Paracortex: hoog endotheliale venulen (HEV), kubisch endotheel met grote cellen met veel plasma, vierkante nuclei (groot celoppervlak en bobbelige structuur voor turbulente en afname snelheid bloed), trabekel sinussen lopen er doorheen (platgedrukte kern en geen duidelijke grens) –> vnl. T-cellen en dendritische cellen
  • Medulla: vele mergsinussen (holten zonder kapsel) en mergstrengen (kapsel van bindweefsel) –> vnl. macrofagen
21
Q

In welk compartiment komen de sterkst IgM-positieve cellen voor en welke cellen zijn dit?

A

Meeste in de outer cortex, maar ook wat in de paracortex –> geactiveerde B-cellen die zich in trabekel sinussen bevatten om naar de medulla te gaan (voor differentiatie tot plasmacellen)

22
Q

Hoe verklaar je de aanwezigheid van T-cellen in de mergstrengen en -sinussen?

A

T-cellen zitten vnl. in de paracortex maar ook in mergstrengen en mergsinussen; cellen die via het efferente lymfevat de lymfeklier verlaten moeten door de medulla

23
Q

Hoe hangt de lokalisatie van macrofagen in de lymfeklier samen met hun specifieke functie?

A

Bevinden zich bijna overal maar vnl. in sinussen (in outer cortex), want ze moeten micro-organismen/geïnfecteerde cellen/dode cellen fagocyteren dus willen ze zo dicht mogelijk bij de afferente lymfe (aanvoer) en efferente lymfe (afvoer) zitten
–> worden ook wel scavenging genoemd omdat ze zo het hele lichaam controleren en een antigeen presenterende functie hebben (aan B- en T-cellen)

24
Q

Hoe hangt de lokalisatie van dendritische cellen in de verschillende gebieden van de lymfeklier samen met de verschillende stappen in de primaire immuunrespons? In de paracortex worden ze ook wel interdigiterende cellen genoemd, waarom?

A

Voornamelijk in de paracortex doordat het APC zijn
- interdigiterende cellen; zien er uit als een waaier, hebben allemaal uitlopers die op vingers lijken (vergroten opp. van de cel)
- antigeen komt in vrije vorm na zo’n 30 min in de lymfeklier terecht, in celgebonden vorm (HLA-II van APC) is dit na zo’n 18-24 uur

25
Q

Wat zijn de ronde structuren in de paracortex en welke cellen zijn de belangrijkste verwerkers van antigenen die via conduits worden aangevoerd?

A

Ronde structuren zijn de mergstrengen en ze zijn goed te zien omdat ze bindweefsel bevatten. De belangrijkste verwerkers zijn dendritische cellen, ze presenteren aan T-cellen

26
Q

Hoe speelt reticulair bindweefsel een rol bij de migratie van cellen door de lymfeklier en welke moleculen zijn hierbij betrokken?

A

Het bindweefsel zorgt dat er een soort route wordt gevormd waarlangs de cellen migreren naar het merg toe
- adhesie moleculen (integrines) zijn hierbij belangrijk

27
Q

Wat is de functie van folliculaire DC en welke rol speelt de relatief hoge dichtheid aan receptoren voor immunoglobulinen en complement op het oppervlak van folliculaire DC hierbij?

A

FDC’s zijn niet verwant aan dendritische cellen, maar eerder met fibroblasten
- functie: zorgen voor structuur in follikels en opruimen van restanten, kunnen antigenen binden en presenteren met hun receptoren voor immunoglobulinen en complement (Fc- en complement receptoren) en testen of affiniteitsmaturatie juist heeft plaatsgevonden
–> vormt antigeen-antistof-complexen die alleen worden aangehouden door B-cellen –> hierdoor worden B-cellen getest op hun affiniteit –> krijgen na binding signaal om te prolifereren en/of differentiëren tot plasmacel

28
Q

Hoe onderscheid je een primaire van een secundaire follikel? Welke processen vinden er plaats in een secundaire follikel?

A

Secundaire follikel heeft een kiemcentrum en een primaire follikel niet, ook is een secundaire follikel lichter dan een primaire
–> in kiemcentrum differentiatie richting B-geheugencel of blastaire plasmacel –> in de follikelcentrum reactie gaan veel B-cellen dood omdat ze niet de juiste antigenen herkennen

29
Q

Hoe verklaar je de sterke kleuring van plasmacellen in strengen en sinussen?

A

De kleuring kleurt veel RNA aan en er zijn veel eiwitten in plasmacellen door veel antistofproductie
- ook hebben plasmacellen een perifeer gelegen kern en relatief veel cytoplasma met hierin een lichter gebied vlakbij de kern; negatief Golgi beeld/Halo

30
Q

Wat zijn de verschillende fasen van de primaire immuunrespons?

A
  • Dag 1: enkele Ag-specifieke T-cel clusters rond dendritische cellen in de paracortex, reductie van oppervlakte IgM in Ag-specifieke folliculaire B-cellen
  • Dag 2: sterk verhoogd aantal Ag-specifieke T-cel clusters rond dendritische cellen in de paracortex, interactie van Ag-specifieke T- en B-cellen in follikels
  • Dag 3-4: sterk verhoogd aantal Ag-specifieke T-cel clusters rond dendritische cellen in paracortex, verhoogd aantal Ag-specifieke T-cellen en B-cel clusters in follikels, migratie van geactiveerde B-cellen naar medulla
  • Dag 4-6: Ig secreterende plasmacellen zitten in mergstrengen, in outer cortex vorming van B-cel follikel centra