Geneeskunde 2B1 HC week 2 - 08/02 Flashcards
Wat betekenen de volgende immunologische definities:
- antigeen
- epitoop
- immunogeen
- hapteen
- carrier ?
- antigeen: molecuul waartegen een adaptieve immuunrespons gericht is
- epitoop: antigene determinant, deel van het antigeen waaraan receptor (IG/TCR) bindt
- immunogeen: molecuul dat o.b.v. moleculaire structuur een adaptieve immuunrespons kan opwekken
- hapteen: niet-immunogeen molecuul (< 5 kDa), bijv. penicilline/nikkel, molecuul is te klein om te binden aan een receptor, wel zichtbaar als ze gebonden zijn aan een carrier
- carrier: eiwit dat epitopen aanbiedt aan de T-helpercel
Wat zijn immunoglobulinen (Ig)/antistoffen?
- opbouw: 2 identieke zware ketens en 2 identieke lichte ketens (Ig kappa of Ig lambda), hebben domeinen die variabel (FAb-gedeelte –> antigeenbinding met 6 contactpunten) en constant (Fc-gedeelte –> verschillende effectorfuncties en binding aan Fc-receptoren) zijn
- bevat 2 bindingsplaatsen voor antigenen bij de variabele domeinen
- antigeenbindend gedeelte heeft een idiotype waardoor hij maar 1 antistof kan binden (komt door 6 contactpunten in een 3D structuur)
- meeste variatie in CDR gebieden (constante domeinen), dit zorgt voor verschillende karakteristieken; antigeen wegvangen, antigeen opsoniseren, mate van activatie van complementsysteem verhogen
Welke verschillende isotypen/klassen van immunoglobulinen zijn er?
- IgM
- IgA
- IgE
- IgG
- IgD
–> hebben verschillende compacte domeinen (zware ketens) en dit heeft impact op de effector functie
Wat zijn de eigenschappen van IgM?
- komt voor als pentameer, meervoudige binding m.b.v. zwavelbruggen en een J-keten
- kan flexibel meerdere antigenen binden en ook repeterende sequenties (bijv. suikergroepen op bacteriën)
- kan na een antigeen complement binden wat leidt tot lysis van de bacterie
- eerste molecuul wat gemaakt wordt, zit vooral in de longen
- zijn o.a. antistoffen tegen de bloedgroepantigenen (A, B, AB, O)
Wat zijn de eigenschappen van IgA?
- komt soms als monomeer, meestal als dimeer, m.b.v. zwavelbruggen, J-keten en secretoire component
- secretoire component zorgt dat IgA door het epitheel gesluisd kan worden en zo in het lumen komt
- typisch in mucosale oppervlakken (slokdarm, darm, neus)
Wat zijn de eigenschappen van IgE?
- komt als monomeer voor
- bindt zich aan Fc-receptoren op o.a. mestcellen/basofiele granulocyten –> FcE-receptor is specifiek voor IgE en IgE met variabel domein is naar buiten gericht om stoffen te binden –> bij binding degranulatie van cellen waarbij mediatoren vrijkomen (histamine, leukotriënen)
- zit vooral in de huid, bloed en weefselvocht bij specifieke parasitaire infecties en allergieën (herkent allergenen)
Wat zijn de eigenschappen van IgG?
- komt voor als monomeer
- 4 subklassen met een lange halfwaardetijd (circuleren door het lichaam als antistof), verschil in de hinge-region (lengte tussen de armen van de antistof) en soort verbindingen (hoeveelheid zwavelbruggen)
- bevindt zich vooral in bloed, weefselvocht en moedermelk, in serum de hoogste spiegels in vergelijking met andere immunoglobulinen
Wat zijn de verschillende functies van Ig?
- Neutralisatie: wegvangen van het micro-organisme of eiwit (waardoor het onschadelijk gemaakt wordt); IgA en IgG1-4
- Complement lysis: IgG en complementfactoren binden aan het micro-organisme, waardoor lysis optreedt
- Opsonisatie: binding van het micro-organisme op het IgG, waarna binding aan een macrofaag:
- Antilichaam-afhankelijke cellulaire cytotoxie: binding van het micro-organisme op het IgG, waarna presentatie aan NK-cellen of eosine granulocyten
Ook tabel leren!
Wat zijn de eigenschappen van IgD?
- functie niet helemaal bekend, geen prominente rol i.t.t. andere immunoglobulinen
- komt tot expressie op dezelfde cellen als IgM; jonge cellen die nog niet geswitcht zijn
Wat zijn therapeutische antistoffen?
Therapieën m.b.v. antistoffen
- biologicals; bijv. anti-CD20 (rituximab), grootste deel humane antistoffen maar het deel dat humane antigenen moet herkennen komt vaak uit dieren, -ximab is chimeer (variabel is niet-humaan), -limumab is volledig humaan, -mo is uit een muis en -zumab is gehumaniseerd
- specifieke targets: leukemie of lymfoom ontstaan uit B-lymfocyten, hierdoor target je de tumorcellen en worden deze dichtbij killer-cellen gebracht
–> m.b.v. CDC (complement) of ADCC (celafhankelijk)
Waar komen antistoffen vandaan?
B-lymfocyten (antistof op membraan en kan het niet uitscheiden) differentiëren naar plasmacellen (antistof in plasma) en kan hierna de antistoffen (Ig) uitscheiden
- specificiteit van plasmacel en B-lymfocyt is gelijk
- B-lymfocyten rijpen uit in beenmerg, bij het treffen van een antigeen gaat hij naar de lymfeklier om de afweer in gang te zetten waardoor intacte antigenen geactiveerd worden –> proliferatie en nieuwe B-lymfocyten rijpen uit tot plasmacel/B-geheugencel (voor hogere affiniteit en snellere respons 2e keer)
- plasmacellen gaan terug naar het beenmerg om daar antistoffen te produceren
- B-geheugencellen leven lang, plasmacellen over het algemeen lang maar kan ook kort
Hoe is de diversiteit en specificiteit van het immuunsysteem?
Zie ook afbeelding!
- diversiteit: > 10^15 verschillende B-lymfocyten, variatie draagt bij aan unieke eigenschappen van het immuunsysteem
- specificiteit: bij een tweede infectie reageert het immuunsysteem sneller, er zijn meer antistoffen die een hogere affiniteit hebben en er komen meer IgG en IgA i.p.v. IgM –> o.a. van cytokinen vindt isotype switching plaats waardoor B-lymfocyten uitrijpen tot verschillende plasmacellen die andere antistoffen maken (IgG (bij IFN-gamma), IgM, IgA (bij IL-10/TGF-bèta) en IgE (bij IL-4/IL-13))
Hoe zijn antigeenreceptoren opgebouwd?
Receptor bevat een constant (onderkant) en variabel (bovenkant) onderdeel
- T-celreceptor: kan een TCRalfa en bèta hebben, of gamma en delta, moet antigenen aangereikt krijgen via APC, genen voor TCR-alfa/-delta vorming op chromosoom 14 (bevatten V, D en J) en voor -bèta/-gamma op 7 (bevatten V en J)
- pre-B-celreceptor: immunoglobulinen zijn de receptoren van B-cellen, in IGH-gen (zware keten) V, D en J aanwezig, IGK- (kappa) en IGL-gen (lambda, ook variatie in constant deel) (lichte ketens) hebben alleen V en J
Hoe verloopt genherschikking/V(D)J-recombinatie?
Voorafgaand aan transcriptie en translatie hebben B- en T-lymfocyten dit om het DNA te recombineren waardoor de cel willekeurige combinaties maakt en er een grote diversiteit in receptoren ontstaat
- V (variatie), D (diversity) en J (joining)
- sommige hebben maar een 1 stap-proces en daarbij ontbreken dan D’s (bij alfa’s en gamma’s)
- gebeurt door RAG-1 en RAG-2 eiwitten die binden aan RSS-elementen (markeren V-, D- en J-genen)
Wat is RSS (recombinatie signaal sequentie)?
Eiwitten die de V-, D- en J-elementen markeren
- bestaat uit een heptameer (7 nucleotiden, RSS7), een nonameer (9 nucleotiden, RSS9) en een spacer (12 of 23 nucleotiden)
- 12-23 regel; binding gaat het efficiënste tussen een spacer van 12 en 23 nucleotiden –> rondom D-segment spacers van 12 nucleotiden en na het V-segment en voor het J-segment spacers van 23 nucleotiden (logisch want 12 is 1 DNA winding en 23 2 windingen)
Stappen:
1. RAG-1 en RAG-2 binden aan RSS-elementen en RSS-elementen worden met elkaar verbonden
2. RAG wordt enzymatisch actief en knipt DNA (ter plaatse van heptameer sequentie), er ontstaan 2 dubbelstrengs DNA-breuken (weggeknipte deel is excisiecirkel)
3. Losse sequenties vormen haarspeldstructuren (hairpin coding ends) die worden geopend via Ku70:Ku80 en artemis
4. Random extra nucleotiden worden toegevoegd door TdT of verwijderd door exonuclease; hierdoor een andere sequentie zelfs als heel toevallig dezelfde J, V en D zijn gekoppeld (kans 1:5.000.000) –> diversiteit naar 10^12
5. Losse uiteinden worden via DNA-ligase IV en XRCC4 met elkaar verbonden tot coding joint
6. Hierna transcriptie, splicing en translatie
Hoe vindt T-lymfocyt ontwikkeling in de thymus plaats?
Georiënteerd om te controleren of goede eindproducten in recombinatieprocessen ontstaan
- T-lymfocyten verlaten beenmerg als voorloper T-lymfocyten (thymocyten) en differentiëren tot T-lymfocyten in de thymus
- gebeurt in de thymus (epitheliaal orgaan): ontwikkelt zich door binnenkomen van thymocyten vanuit de bloedvaten –> paracortex –> cortex –> medulla en verlaten de thymus weer naar de circulatie
- bij HE-kleuring van thymus een donkere rand (cortex) en lichter binnenkant (medulla) door de dichtheid van de cellen
- gaan van dubbel negatief stadium naar dubbel positief stadium en worden hierna single positief (CD4+ of CD8+)
- proces: DN1 T-cel –> DN2 –> DN3/4 –> ISP –> DP –> SP CD4+ en SP CD8+, in thymocyten kan gekeken worden naar opeenvolging van verschillende recombinatie stappen tussen TCR-loci; delta –> gamma –> bèta –> alfa herschikkingen
- B-selectie: als er een variabele bèta-keten gemaakt is wordt er een tijdelijke pTalfa keten aangeplakt om te controleren of de B-keten het complex bij elkaar kan houden en een signaal door kan geven (selectie of effectiviteit) –> als het functioneel blijkt dan een alfa-keten aan maken, anders apoptose
Hoe vindt B-lymfocyt ontwikkeling in het beenmerg plaats?
Georiënteerd om te controleren of goede eindproducten in recombinatieprocessen ontstaan
- voorloper B-lymfocyten differentiëren tot B-lymfocyten in het beenmerg, ze ondergaan hier recombinaties in hun zware- en lichte ketens
- gebeurt in het beenmerg (primair lymfoïd orgaan): opgebouwd uit botweefsel met hierbinnen merg wat bestaat uit een soort stroma waar stamcellen binnenkomen via bloedvaten en naar binnen toe verder ontwikkelen
- proces: in pro-B-cel D-J recombinatie –> in pre-B-I-cel V-DJ recombinatie (zware keten is gevormd) –> surrogaat lichte keten (SLC) tijdelijk aan zware keten gemaakt voor geschiktheid IgH-selectie –> als in pre-B-II-large stadium blijkt dat pre-BCR (receptor) goede eiwitten kan opleveren (functioneel en in-frame zonder stopcodons) gaat hij door en vindt er proliferatie plaats –> lichte keten wordt gevormd die SLC vervangt