Frans zinnen A Flashcards
1
Q
Hoe gaat het met je?
A
Comment vas-tu?
2
Q
Het gaat goed!/ niet slecht
A
ca va bien/ Pas mal
3
Q
Heb je een leuke vakantie gehad?
A
Tu as passé de bonnes vacances
4
Q
ja, het was super.
A
oui, c’etait super
5
Q
waar ben je naartoe geweest
A
Tu as été ou
6
Q
Ik ben met de auto naar Italië geweest.
A
j’ai été en italie en voiture