Frans Flashcards
1
Q
De eerste schooldag
A
La rentrée
2
Q
ontmoeten
A
recontrer
3
Q
de vriend ( in)
A
L’ami (e)
4
Q
de broer
A
le frere
5
Q
de jongere
A
le/la jeune
6
Q
de ontdekking
A
La découverte
7
Q
met het vliegtuig
A
en avion
8
Q
met de trein
A
en train
9
Q
met de boot
A
en bateau
10
Q
met de auto
A
en voiture